Een foto van Mohammed

11 jul, 2007

Het islamitisch beeldverbod als westerse mythe

Het stereotype beeld van de ´botsing der beschavingen’ doet het nog altijd goed. Zo zou het islamitisch verbod om de profeet Mohammed af te beelden ónze vrijheid van meningsuiting bedreigen. Maar hét islamitisch beeldverbod is een westerse mythe die haaks staat op de geschiedenis van kunst en kitsch in het Midden-Oosten. De verontwaardiging over de Mohammed-cartoons wordt daar tot een crisis opgeklopt om Europa’s meten met twee maten, vooral inzake Israël en Palestina, aan de kaak te stellen en om interne conflicten te verhullen. Miskenning van deze dimensie werkt de politisering van de islam in de hand waardoor die ‘botsing’ een self-fulfilling prophecy dreigt te worden. 

Door Harrie Teunissen

Vier maanden na publicatie van de Mohammed-karikaturen in een Deense krant leidt de verontwaardiging van moslims tot demonstraties en boycots, tot brandstichtingen en tientallen doden. De verlate escalatie in de islamitische wereld overvalt het Westen. Hier lijkt meer aan de hand dan een onverzoenlijk conflict tussen Westerse radicalen die, zoals Ayaan Hirsi Ali, ‘het recht op belediging’ hooghouden en islamitische fundamentalisten die te hoop lopen tegen het afbeelden van de Profeet en nog wel als (zelfmoord)terrorist. De woede-uitbarsting rond de twaalf cartoons roept de explosies in Bamiyan in herinnering. Talibaan blazen hier maart 2001 twee gigantische Boeddha-beelden op; opnames daarvan worden via video verspreid. Dit hoogtepunt van de helleens-boeddhistische cultuur uit de pre-islamitische tijd wordt vernield op last van mollah Omar. Zijn fatwa oordeelt: “Deze standbeelden waren en zijn heiligdommen van ongelovigen en die blijven deze beelden vereren en aanbidden (…). Allah (…) de Allerhoogste is het enig ware heiligdom en alle valse heiligdommen (…) moeten worden vernietigd.” De verontwaardiging over deze moedwillige destructie van werelderfgoed is buiten Afghanistan vrijwel algemeen. Zo bestempelen islamitische leiders uit India en Pakistan deze beeldenstorm als ‘on-islamitisch’ en de Duitse minister van cultuur vergelijkt het optreden van het talibaan-regime met boekverbrandingen door de nazi’s.

Ook het geweld rond de Mohammed-cartoons wordt alom veroordeeld, maar de minister van buitenlandse zaken van Groot-Brittannië kritiseert ook Europese media voor het overnemen van die karikaturen en een Italiaanse minister moet aftreden vanwege Lybische rellen naar aanleiding van zijn T-shirt met een cartoon op TV. Ditmaal staat een breed moslim-front tegenover het Westen dat verdeeld is tussen verdedigers van de vrije meningsuiting en critici van de provocerende karikaturen. Nu de emoties geluwd zijn wil ik in dit essay het cartoon-conflict analyseren vanuit de geschiedenis rond het islamitisch beeldverbod. Daarbij bestrijd ik de these van de botsing van de schaamteloze beeldcultuur van ‘het Westen’ met het taboe op beelden van ‘de islam’. Niet omdat die these riekt naar de vooroordelen van het oriëntalisme [noot 1], maar omdat ze haaks staat op de omgang met beelden in de islamitische wereld. Pas door kennis daarvan valt te begrijpen dat beeldverboden functioneren in de machtsstrijd binnen en tussen islamitische landen, ook als ze kaatsen via de band van ‘het verontruste Westen’. Eerst bespreek ik de canonieke islamitische bronnen, vervolgens schets ik de geschiedenis van kunst en kitsch in het Midden-Oosten. Dan pas kan de cartoonaffaire zinvol geanalyseerd worden: van beeldverbod tot machtsstrijd.

De canonieke islamitische bronnen

Wie de Koran raadpleegt om na te gaan hoe het islamitisch beeldverbod is gefundeerd op openbaringen van Godswege aan Mohammed komt bedrogen uit. Soera 5 vers 90 spreekt over het ontwijken van “afgodsblokken” en soera 22 vers 30 stelt met nadruk: “onthoudt u van de gruwel der afgoden”. De veelgoderij uit de tijd vóór de islam richt zich immers, ook volgens archeologisch onderzoek, meer tot goden via (offer)stenen dan als beelden. God, de Enige, kan niet in beelden gevat. De Koran kent echter, anders dan de Bijbel, geen beeldverbod. Blijven over de tradities omtrent de Profeet en zijn metgezellen in de soennitische islam, respectievelijk de Profeet en de onfeilbare Imams in de sji’itische islam. Na kritisch onderzoek van de betrouwbaarheid van hun overlevering is slechts een klein deel van die tradities als ‘gezond’ aangemerkt en te boek gesteld. Dan nog raakt men in deze omvangrijke ‘hadieth-verzamelingen’ uit de 9de en 10de eeuw (soennieten) of uit de 10de en 11de eeuw (sji’ieten) verzeild in een zee van overleveringen. Niet één hoofdstuk behandelt het beeldverbod, toch vindt men veel tradities die over beelden gaan. Hieruit kan men twee hoofdthema’s destilleren.

Ten eerste: beelden zijn onrein en dus onverenigbaar met het gebed. Een traditie luidt immers: “Engelen betreden geen huis waarin een hond is, noch waar beelden zijn”. Een variant op deze uitspraak van de Profeet voegt nog de nachtpo toe. De aanwezigheid van honden, beelden en uitwerpselen maakt een ruimte dus ongeschikt voor gebedsverrichtingen. Toch zijn er uitzonderingen. Tradities vermelden dat Aisja een gordijn ophing met figuren van dieren. Toen de Profeet kwaad opmerkte dat dit hem stoorde bij het bidden maakte Aisja kussens uit die stof. De meeste geleerden van de sjaría concluderen hieruit dat afbeeldingen van dieren in gebedsruimtes zijn toegestaan zolang men erover loopt of erop zit. Ook de vijfde Imam van de sji’ieten is ruimhartig: het volstaat om beelden, die zich tussen de gelovige en de richting van Mekka bevinden, tijdelijk met een doek te bedekken zodat ze het gebed niet storen. Dergelijke overleveringen funderen alleen voor de islam als cultus een beeldverbod en verklaren waarom calligrafie en moskee-architectuur de religieuze kunsten bij uitstek worden.

Het tweede hoofdthema uit de hadieth-literatuur treft kunstenaars die dieren en mensen uitbeelden, want die worden verdoemd. “Degenen die deze afbeeldingen maken worden gestraft op de dag der opstanding. Men zal hun zeggen: breng jullie creaties tot leven.” Maar alleen God, ‘de Vormgever’, kan ze een ziel inblazen. Een schilder die met zijn penseel beelden schept die lijken op scheppingen Gods is hoogmoedig en wordt dus veroordeeld tot het hellevuur. Opnieuw zijn er varianten met uitzonderingen. Personages zonder hoofd of hoofden gescheiden van hun romp lijken niet levensvatbaar, zo kan men de hel ontwijken. Ook heeft de Profeet, mede gezien zijn zwak voor zijn jonge vrouw Aisja, geen moeite met het spelen met poppen want dat bereidt meisjes voor op hun latere taak. Ook los van deze nuanceringen vormt het dreigende oordeel onvoldoende basis voor een algeheel beeldverbod, wel voor een duidelijke waarschuwing aan kunstenaars. Het is immers ook hoogmoed om, vooruitlopend op de dag des oordeels, op de stoel van God te willen zitten.

Hoe is dan toch zo’n verbod ontstaan? Daarvoor moet men de overleveringen historisch lezen. Als Mohammed in 630 Mekka verovert verwijdert hij 360 idolen in en rond de Ka’aba voordat hij in de oude tempel in gebed zijn ‘knielingen’ verricht. Diverse overleveringen, onder andere uit “Het leven van Mohammed” van Ibn Ishaq (gest. 768), stellen dat de Profeet de fresco’s van Maria en Jezus in de Ka’aba beschermt. Zijn respect voor die afbeeldingen is niet vreemd, hij was ook getrouwd met enkele christinnen. Bovendien blijkt uit de Koran dat de oorsprong van de profeet Jezus vergezeld ging van een zintuigelijke gestalte. Zo staat in soera 19 vers 17 dat de engel Gabriël voor Maria “de gelijkenis aannam van een welgevormd menselijk wezen”. Volgens andere overleveringen roept Mohammed in Mekka op beelden zelfs in de huizen te vernietigen. Collatie van ketens van overleveraars en onderzoek naar hun vroege context geven echter aan dat deze tradities pas 5 decennia ná de dood van Mohammed (gest. 632) in omloop komen. In die tijd zouden ook Maria en Jezus uit de Ka’aba verwijderd zijn. Veel blijft onduidelijk, maar de beeldenkwestie moet een grote rol gespeeld hebben in de bloedige machtsstrijd van 680 tot 692 binnen de moslimgemeenschap.

Geschiedenis van kunst en kitsch

Nadat kalief Abd al-Malik (gest. 705) zijn tegenstanders in die strijd heeft uitgeschakeld, centraliseert en arabiseert hij het bestuur van zijn Omayadenrijk. Eind zevende eeuw worden de beeltenaren op de gouden dinars en zilveren dirhams, waarvoor Byzantijnse en Perzische munten model stonden, vervangen door islamitische spreuken. De Koepel van de Rots in Jeruzalem (692-694) en de Omayadenmoskee van Damascus (706-715) worden met Byzantijnse mozaieken van bomen, gebouwen en inscripties getooid. Kalief Yazied II verordonneert in 722 álle beelden van mensen en dieren te vernietigen; in sommige oude kerken in Palestina zijn de effecten daarvan nu nog te zien. Kort daarop begint de Byzantijnse beeldenstorm (het iconoclasme van 728 tot 843) met een grootscheepse vernietiging van iconen en fresco’s. Het islamitisch beeldverbod lijkt zelfs orthodoxe christenen in Byzantium aan te steken. Deze escalatie voedt in de negentiende eeuw bij Europese oriëntalisten de mythe van hét islamitisch beeldverbod. De kunst in het Midden-Oosten loopt echter behoorlijk anders. Doorwerking van islamitische taboes in het iconoclasme is niet aangetoond, al zijn er parallellen. Dé theologische verdediging van iconen komt zelfs van de monnik Johannes Damascenus, voorheen minister aan het kaliefenhof, die hun verering fundeert op het mysterie van Gods menswording.

En het decreet van Yazied II vormt een triest maar kort intermezzo. Dat blijkt uit de vele rijk gedecoreerde paleizen en buitenhuizen in de halfwoestijn. In Qusayr Amra uit 712/715 (Jordanië) toont een nu zwaarbeschadigd fresco vorsten uit drie continenten. Ook Clio, de muze van de geschiedenis, staat er afgebeeld. Andere binnenmuren zijn versierd met badende naakte vrouwen. Mozaïeken met jachtscènes in Romeinse stijl zijn te zien in Khirbat al-Mafjar 724/43 (Palestina). Jachtscènes in Perzische stijl vindt men in Qasr al-Kheir Gharbi 724/7 (Syrië). De toegangspartij hiervan zit onder bas-reliëfs van mensen en dieren naar de stijl van het Helleens-Syrische rijk van Palmyra, binnen staat zelfs de godin Gaia afgebeeld. Op de bewerkte façades van het complex van Qasr al-Mshatta uit 743/4 (Jordanië) staan wijnranken, leeuwen en halfnaakte vrouwen, geïnspireerd door byzantijnse en koptische voorbeelden (afb. 1). Een deel bevindt zich tegenwoordig in het Pergamon Museum te Berlijn. Berichten in Europa over deze beeldenrijkdom voor de Omayaden-aristocratie worden nog in de 20ste eeuw vol ongeloof ontvangen. Het ontwikkeld publiek denkt eerder te maken te hebben met pre-islamitische bouwwerken, zozeer bepaalt de mythe van hét islamitisch beeldverbod hun denken.

Afb. 1.: Bas-reliëf met paradijstuin op de linker poorttoren van Qasr al-Mshatta; paleis van kalief Al-Walied II (743-744). (Jahrbuch der Berliner Museen, 1992)

De introductie van het goedkope en gemakkelijke Chinese papier (9de eeuw) stimuleert het te boek stellen van de vele ‘gezonde’ orale tradities. In het Abbasidenkalifaat (750-1258) ontstaan schriftelijke jurisprudenties en scholen voor de wetenschap der plichtenleer. Het corps van wetsgeleerden staat gewoonlijk vijandig tegenover afbeeldingen van levende wezens, ook buiten de moskee. Critici, zoals Al-Farisi (gest. 979), stellen dat het beeldverbod alleen betrekking heeft op God. Voor een veralgemening naar mens en dier ziet hij geen dwingende redenen. De Koran bezingt bovendien in soera 34 vers 13 de grote koning, profeet en bouwheer Salomon waarvoor ‘djinns’ (goede of boze geesten) “paviljoenen en beelden” maken. Dergelijke theologen blijven echter een minderheid. Het gevolg is dat de publieke ruimtes van de Maghreb tot Centraal-Azië vrijwel geen beelden vertonen en dat toegankelijke pre-islamitische beelden regelmatig onthoofd of bekrast worden. Toch komen afbeeldingen, ook bij de stedelijke middenstand, veelvuldig voor op tapijten en stoffen, op meubels en branders, op glazen en keramiek, en op dozen en bestek. De vermaarde Al-Ghazali (gest. 1111), die onder soennieten eenzelfde status geniet als Augustinus onder christenen, keurt dergelijke luxe-goederen af omdat ze haaks staan op de sobere leefwijze van de rechtgeaarde moslim. Maar het leven blijft rekkelijker dan de leer.

De massa-productie van papier leidt vanaf de 12de eeuw ook tot de expansie van het geïllustreerde boek. Vroeger trof je afbeeldingen van mensen en dieren alleen aan in Arabische handboeken over medicijnen en astronomie: zo krijgen de sterrenbeelden van de Griekse zodiak een Oosterse uitdossing. Voortaan verluchtigen miniaturen ook dierenfabels en schelmenromans. Oosterse kronieken beelden naast vorsten en krijgers zelfs Mozes, Boeddha, Jezus en Mohammed onverhuld af. De fraaiste miniaturen ontstaan van de 14de tot 17de eeuw in de ateliers van Herat, Shiraz, Tabriz en Istanboel. Volgens Europese standaardwerken verschaft ‘de statische Perzische kunst’ een heimelijk plezier aan verlichte opdrachtgevers. De fantastische kleuren, het ontbreken van schaduw en perspectief en de irreële compositie worden door Westerse historici vooral begrepen als een handige strategie waarmee moslim-kunstenaars Gods scheppingsvoorrecht omzeilen. Ook de goud-gehoogde miniaturen die mystieke legendes rond de nachtelijke hemelreis van Mohammed uitbeelden worden met moderne ogen bekeken. Als de Profeet in een vurige stralenkrans en met gesluierd gezicht verschijnt denkt men meteen aan het verbod hem af te beelden (afb. 2), niet aan het verblindend licht dat reflecteert op het gelaat van de mens die God nadert.

Afb. 2. : Tekening van Roland Fréart naar een Perzische miniatuur met Mohammed door Gabriël geleid op zijn nachtelijke hemelreis (Le Magasin pittoresque, 1876)

Voor veel oriëntalisten uit de 19de eeuw staat de wonderlijke Perzische schilderkunst tegenover ‘de beeldloze traditie van Arabieren en Joden’. Dit idee voedt het stereotype van een botsing van de scheppende verbeelding van de Arische (noot 2) met de passieve en reflexieve Semitische cultuur. Ook islamologen stellen hét islamitisch beeldverbod niet ter discussie; in de koloniale tijd staat immers de studie van het islamitisch recht centraal. Het onderzoek naar de geschiedenis van kunst en kitsch loopt achter en dit leidt begin 20ste eeuw tot een paradoxale ontwikkeling. In Europa wint de idee-fixe van het islamitisch beeldverbod terrein, terwijl het Midden-Oosten juist een explosie van beelden te zien geeft. Daar willen vooruitstrevende intellectuelen, kleine ondernemers en bestuurders hun ‘achterstand op het Westen’ zo snel mogelijk inhalen. De modernisering van het onderwijs introduceert het tekenen in het curriculum, beginnend met de militaire scholen. Drukpers, fotografie en cinema dragen bij aan een meer ‘realistische’ kunst, het perspectief wordt vanzelfsprekend.

Het verbod op afgodendienst had eeuwenlang monumentale driedimensionale beelden vrijwel uit de kunstpraktijk verbannen. De leeuwenfontein in het Alhambra van Granada en het gevecht tussen leeuw en stier op de voorgevel van de grote moskee van Diyarbakir horen tot de uitzonderingen. Rond 1900 verschijnen er echter, op last van koloniale machthebbers of van nationale hervormers, standbeelden op pleinen in het Midden-Oosten en in Turkije. Zo worden beelden alledaags in het stadsleven. De tijd waarin figuratieve kunsten door hun privé-karakter geen directe functie hadden in het representeren van de macht is voorbij. Hierdoor kunnen fatwa’s tegen kostbare (afgods)beelden een wapen worden in een politieke strijd. Zo wordt reeds eind 19de eeuw in Caïro het standbeeld van Ibrahim Pasja (gest. 1848) door een opstandige menigte neergehaald. Een eeuw later zie je pakkende reclames, affiches van film- en popsterren en opvallende portretten van het staatshoofd zelfs in de dorpen. In huiskamers, ook in orthodoxe kring, hangen steevast foto’s van de familie en staat de TV soms de hele dag aan. Tijdens mijn verblijf 1995 in het hete Syrië, waren oude opnames van het Nederlandse TV-programma “Ter land, ter zee en in de lucht” bijzonder populair vanwege de schaarsgeklede meiden en jongemannen die kletsnat uit het water gevist werden.

Van beeldverbod tot machtsstrijd

Deze moderne beeldcultuur confronteert sjaría-kenners met nieuwe kwesties. Voor grote hervormers, zoals Mohammed Abdoeh in zijn “Nut en status van beelden en standbeelden” (1903), komt het beeldverbod voort uit angst voor terugval in idolatrie. Nieuwe technieken vormen echter geen gevaar voor de godsdienst, er is dus geen reden voor verbod. In 1940 veroordeelt de orthodoxe Al-Azhar-Universiteit in Caïro wel drie-dimensionele beelden, behalve als die verminkt zijn. Voor musea gelden uitzonderingsbepalingen. Over tweedimensionele afbeeldingen oordelen de meeste wetsgeleerden welwillend. Fotografie en film ziet men niet als schepping door kunstenaars, men vergelijkt ze met reflexies in een spiegel. Alleen immorele scènes en afbeeldingen van profeten en van de familie van de Profeet blijven verboden. Puriteinse Wahabieten in Saoedi-Arabië zijn heel wat strenger. Portretten van regerende vorsten sieren wel overheidsgebouwen en bankbiljetten maar de vorige groot-moefti, Abdoel-‘Aziez bin Baaz (gest.1999), wilde foto’s in schoolboeken en kranten alleen toestaan als vrouwen geretoucheerd en hoofden van mannen bedekt werden. Op verkeersborden voor voetgangers staan lopers zonder hoofd (afb. 3). TV’s, schotelantennes en video’s dringen echter overal door.

Afb. 3. : Verkeersbord in Saoudi-Arabië (National Geographic, januari 1966)

Voor radicale moslimbroeders (noot 3) zoals Mohammed Qoetb blijft de westerse kunst, ondanks haar meesterwerken, heidens. Sinds de Renaissance wordt onder het mom van esthetiek het menselijk lichaam weer aanbeden. Daarom moet volgens zijn leerling Al-Zawahiri de nieuwe ‘onwetendheid’, ontstaan door de Westerse culturele invasie, worden verdreven door de ware islam. Terwijl van mollah Omar slechts één vage foto circuleert, bestookt Bin-Laden internet en TV met videoboodschappen. Ondanks dit felle debat over de moderne beeldcultuur is de sfeer in de meeste islamitische landen niet grimmig. De vele leken-moslims staan eerder onverschillig tegenover beeldverboden. En de volkse islam kan niet zonder devote beelden. In Egypte worden buitenfresco’s die trots lotgevallen van bedevaartgangers verslaan zeldzaam. Maar mausolea hangen vol foto’s van overleden soefi-sjeichs en overal vent men sleutelhangers met de Ka’aba op de ene en Ali op de andere kant. In Iran domineren schilderingen van Hoesseins martelaarschap nog steeds de herdenkingen van de slag bij Kerbala. Alleen de profeet Mohammed wordt niet meer afgebeeld. Het lijkt er op dat de sluier van de Profeet nu ook in het Midden-Oosten gezien wordt als verbodsteken. En deze recente prentbriefkaart uit Isfahan dan, met Mohammed als mooie jongen van 12? Op deze stralende foto staat hij echter niet als profeet (afb. 4). Ze geeft wel Mohammed weer tijdens zijn ontmoeting met de monnik Bahira die tussen zijn schouderbladen het vóórteken van zijn profeetschap ontdekt.

Afb. 4. : Foto van Mohammed op twaalfjarige leeftijd, 2003 in Isfahan gekocht (Silvia Naef, Y a-t-il une “question de l’image” en islam, Parijs 2004)

De escalatie van protesten van Deense imams naar woede-uitbarstingen in het Midden- en Verre Oosten wordt niet alleen gevoed door de overname van Mohammed-karikaturen in andere Europese dagbladen. Zes cartoons zijn 17 oktober reeds verschenen in de Egyptische krant Al-Fagr, met een artikel dat ze scherp veroordeelt, maar de publicatie zelf wordt níet verboden. Pas eind januari 2006, na de boodschap van de Palestijnse stembus (de overwinning van Hamas), komt het conflict in een stroomversnelling. De autocratische regimes zouden vrije verkiezingen niet overleven en gematigde én radicale moslimbroeders hebben aanzienlijk meer kansen die te winnen dan bijvoorbeeld hun sociaal-nationalistische concurrenten. De opgeklopte woede over nauwelijks gekende cartoons wordt nu geregisseerd voor een mediagenieke crisis die de religieuze en nationale cohesie moet versterken tegenover de recente wending van Europa richting Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten en hun meten met twee maten inzake Israël en Palestina. Het Syrische regime, dat 1982 tienduizenden moslimbroeders om zeep hielp, laat brandstichting in ambassades toe ‘om de eer van de Profeet te verdedigen’. Zo poogt men nieuwe banden aan te knopen met radicale groepen in Libanon en tegelijk Bush te waarschuwen dat ondermijning van het seculiere regime tot een islamitische staat leidt.

President Ahmadinedjad van Iran, die zich beledigd en bedreigd voelt door de (Westerse) militaire macht in Israël, Irak en Afghanistan gebruikt de cartooncrisis in zijn machtsgreep. Hij wil het land zuiveren van corruptie en poogt de felle oppositie van conservatieve en hervormingsgezinde ayatollahs en van de vrije pers te breidelen. Hij legitimeert zijn vlucht vooruit religieus als bespoediging van de miraculeuze terugkeer van de sinds 941 verborgen twaalfde Imam. Deze sji’itische messias moet het roer overnemen van de hoogste rechtsgeleerde in de Islamitische Republiek en zelfs de wereld gaan leiden. Extern lijkt Ahmadinedjad uit op een sji’itische as van Iran en Bahrein via de sji’ieten in Irak en de dominante Alawieten in Syrië tot de Hezbollah in Libanon. Met zijn oproep “de zionistische entiteit van de kaart te vegen” en zijn uitdaging aan het Westen om ook cartoons over de holocaust te publiceren speelt hij in op de wijdverbreide haat tegen de joodse staat. Zo wil hij een brede buffer met radicale soennieten creëren én tegenwicht bieden aan de druk op Hamas om Israel te erkennen. Zijn optreden tegen de Mohammed-cartoons werkt wel verwarrend: tijdens de traditionele herdenking van Kerbala op 7 februari plakken hardliners in sommige straten van Teheran het gezicht van Imam Hoessein af.

Het Midden-Oosten is instabieler dan ooit, terwijl haar olievoorraden van vitaal belang blijven voor de halve wereld. Bush en Blair hebben, zoals Hofland scherp stelt, Irak in drie jaar “tot een burgeroorlog gedemocratiseerd”. De NAVO voert in Afghanistan het commando over de International Security Assistance Force (ISAF) en onze Nederlandse jongens en meiden komen in Uruzgan onder grote druk te staan. Het al-Qaida netwerk blijft provoceren met zelfmoordaanslagen. Ahmadinejad bestempelt, pervers, de holocaust tot mythe en Iran lijkt binnen enkele jaren kernwapens te kunnen produceren. Israel heeft die al en houdt ook haar conventionele overmacht op de Palestijnen angstvallig in stand. Hoe kan Europa nu bijdragen om de brandhaarden van Palestina tot Pakistan in te dammen en achterliggende problemen te verminderen? Politieke steun aan onverbeterlijke autocraten, zoals in Saoudi-Arabië, en militaire protectoraten, als in Irak, zijn op den duur tot mislukken gedoemd. Bevordering van vrije verkiezingen zonder diplomatieke en economische compromissen met winnende moslimbroeders, zoals Hamas, is ook een doodlopende weg. Alleen door het dragen en delen van verantwoordelijkheden kan het theocratische vertoog van de radicalen worden gemarginaliseerd. Natuurlijk moet Israël garanties krijgen, in principe binnen de grenzen van 1967.

Hoe dan ook: nu Europa sterker dan voorheen betrokken is bij de conflicten in de regio lopen haar diplomaten en soldaten, journalisten en toeristen, NGO’s en bedrijven meer risico’s. Dit mag geen reden zijn om bepaalde karikaturen te verbieden, want dan wordt onze vrije meningsuiting door radicalen in het Midden-Oosten gegijzeld. In Jordanië en Jemen zijn al journalisten opgepakt en bedreigd voor het publiceren van de Mohammed-cartoons. Zij vroegen hun lezers: “Wat is schadelijker voor de islam, deze cartoons of het wurgen van onschuldigen door Al-Zarqawi?” In Europa was er gelukkig geen sprake van geweld door de vele moslims die verontwaardigd zijn over de Mohammed-karikaturen. De protesten hier waren, afgezien van enkele dreigende heethoofden, juist gematigd, Hirsi Ali’s typering van een grote islamitische vijfde colonne ten spijt. Olivier Roy wijst er op dat Arabische regimes proberen uit eigenbelang hun migranten-diaspora vast te houden. Deze socioloog en islamoloog stelt ook dat die ‘bescherming’ door de meerderheid van de moslims in Europa steeds meer als hinderlijk wordt ervaren. Hun afstand nemen van de crises in het Midden-Oosten staat echter haaks op de groeiende islamofobie in Europa. Schreeuwers van beide kanten zijn vaak beeldbepalend, waardoor (ongewild?) het stereotype van de ‘botsende beschavingen’ tot leven wordt gewekt. Maar realisering van deze ‘profetie’ kent slechts verliezers en is heel wat gevaarlijker dan het moderne islamitische beeldverbod.

Deze kleine geschiedenis toont de consensus over het beeldverbod bij het rituele gebed van moslims, maar ook dat in kunst en cultuur van de islam het taboe op afbeeldingen van mens en dier nauwelijks heeft gefunctioneerd. Wel blijft de publieke ruimte in de islamitische wereld eeuwenlang gevrijwaard van monumentale beelden en afbeeldingen van profeten. Maar de beeldexplosie van de afgelopen anderhalve eeuw dringt ook daar het traditionele verbod terug. Het taboe om de Profeet af te beelden fungeert als laatste linie van het beeldverbod buiten de moskee. Als hij bovendien wordt neergezet als terrorist vormen radicale, orthodoxe, bevindelijke en zelfs rekkelijke moslims één front. Dit front versterkt bewegingen zoals de Moslimbroeders. Waar een autocratisch regime politieke partijen buitenspel zet neemt vaak een sociaal-religieuze beweging de handschoen op. Dat gold voor Polen in de tachtiger jaren en dat speelt nu serieus in enkele islamitische landen. Ook om die reden valt er in het Midden-Oosten over religie weinig te lachen.

In Europa hoort lachen om religie, ja zelfs openlijk cynisme en blasfemie, sinds Voltaire erbij. De christenen hebben zich daar, soms tandenknarsend, voor de lieve vrede bij neergelegd. Veel moslims moeten er nog aan wennen; dat hoort bij hun inburgering. Maar als Paul Scheffer inzake overname van de Mohammed-cartoons in andere Europese dagbladen stelt: “Publiceren moest. Want achter een beeldverbod, ligt een spreekverbod en daarachter een schrijfverbod” wordt het mij te gortig. Deze benadering van een islamitische bedreiging van onze vrije meningsuiting miskent hoe beelden en hun verboden werken in de machtsstrijd in het Midden-Oosten. Hij zal parallellen met beeldverboden in de christelijke cultus en cultuur niet ontkennen, maar zijn kortsluiting van beeld- en schrijfverbod heeft geen oog voor de beeldenstorm van de Franse Revolutie, door de Verlichting voorbereid. Evenmin heeft hij plek voor het ‘spirituele iconoclasme’ in de schilderijen van Malevitch tot Mondriaan. Voor alle duidelijkheid: ik kritiseer Scheffer’s “publiceren moest”, maar niet omdat de cartoons “lijken op de anti-semitische en racistische karikaturen uit de jaren dertig en vijftig” zoals de filosoof Bernard-Henri Lévy schrijft. Ik distantieer me van de intellectuele dwang tot voortdurende doorbreking van andermans taboes. Terughoudendheid is geen zelfcensuur, maar een teken van beschaving.

Leiden, maart 2006

Dit essay werd eerder gepubliceerd in:
Christen Democratische Verkenningen
, zomer 2006

Geraadpleegde publicaties

  • Ali, Wijdan. From the Literal to the Spiritual. The Development of the Prophet Muhammad’s Portrayal from 13th Century Ilkhanid Miniatures to 17th Century Ottoman Art. In: Electronic Journal of Oriental Studies. IV (2001), No 7, pp. 1-24. Zie: www2.let.uu.nl/Solis/anpt/ejos/pdf4/07Ali.pdf
  • Ammelrooy, Anneke van. Dagboek van een godsdienstoorlog. De Groene Amsterdammer 10-3-2006.
  • Baer, Eva. The human Figure in early islamic Art: some preliminary Remarks. In: Muqarnas, an Annual on the visual Culture of the islamic World. vol. 16 (1999), pp. 32-41.
  • Bahnassi, Afif. The great Omayyad Mosque of Damascus. Damascus 1989.
  • Besançon, Alain. The forbidden Image, an intelectual History of Iconoclasm. Chicago 2000.
  • Binyon, Laurence, J. Wilkinson & Basil Gray. Persian Miniature Painting. Oxford 1933.
  • Bloom, Jonathan. The Introduction of Paper to the islamic Lands and the Development of the illustrated Manuscript. In: Muqarnas … vol. 17 (2000), pag. 19-23.
  • Canivet, Pierre & Jean-Paul Rey-Coquais (red.). La Syrie de Byzance à l’Islam, VIIe-VIIIe siècles. Damascus 1992.
  • Centilivres, Pierre & Micheline Centilivres-Demont. Une présence absente: symboles et images populaires du prophète Mahomet. In: Marc-Olivier Gonseth e.a. (red.). Derrière les images. Neuchâtel 1998.
  • Chelkowski, Peter. Narrative Painting and Painting Recitation in Qajar Iran. In: Muqarnas … vol. 6 (1989), pp. 98-111.
  • Colijn, Ko. Op ramkoers tegen Iran. Vrij Nederland 18-2-2006.
  • Damascenus, Johannes. De derde verhandeling tegen hen die de heilige iconen smaden. Utrecht 1968.
  • Daniel, Jean. La prison juive. Parijs 2004.
  • Enderlein Volkmar & Michael Meinecke. Graben – Forschen – Präsentieren. Probleme der Darstellung vergangener Kulturen am Beispiel der Mschatta-Fassade. Jahrbuch der Berliner Museen Band 34 (1992), pp. 137-172.
  • Erdbrink, Thomas. Fundamentalistische volksdienaar (profiel Mahmoud Ahmadinejad). Vrij Nederland 18-2-2006.
  • Erdbrink, Thomas. Ontkenning Israël basis politiek Iran. NRC/Handelsblad 28-10-2005.
  • Feld, Helmut. Der Ikonoklasmus des Westens. Leiden 1990.
  • Freeman, Colin. Iran Clerics back nuclear Weapons. London Sunday Telegraph 19-2-2006.
  • Gans, Evelien. De jood als globaliseringsproduct. De Groene Amsterdammer 24-2-2006.
  • Garton Ash, Timothy. Soldiers of the Hidden Imam. The New York Review of Books. Vol. 52 No 17, 3-11-2005.
  • Grabar, André. L’iconoclasme Byzantin. Parijs 1984.
  • Halm, Heinz. Die Schia. Darmstadt 1988.
  • Heyberger, Bernard & Silvia Naef (red.). La multiplication des images en pays d’islam: de l’estampe à la télévision (17e-21e siècle). Würzburg 2003.
  • Hirsi Ali, Ayaan. The right to offend. NRC/Handelsblad 10-2-2006.
  • Hoffman, Eva. The Beginnings of the illustrated arabic Book: an Intersection between Art and Scholarship. In: Muqarnas … vol. 17 (2000), pp. 37-52.
  • Hofland, Henk. Column. De Groene Amsterdammer 10-3-2006.
  • Ibn Ishaq, Muhammad. The Life of Muhammad (vertaald door A. Guillaume). Oxford 1955.
  • Jansen, Hans. Van jodenhaat naar zelfmoordterrorisme, Islamisering van het Europees antisemitisme in het Midden-Oosten. Heerenveen 2006.
  • Kennedy, Hugh. The Prophet and the Age of the Caliphates. Londen 1986.
  • De Koran (vertaald door J.H. Kramers). Amsterdam 1956.
  • Lévy, Bernard-Henri. A moral atomic Bomb. Wall Street Journal 9-2-2006.
  • Mearsheimer, John & Stephen Walt. The Israel Lobby and U.S. foreign Policy. Working Paper RWP06-011, Harvard University 13-3-2006. Zie: ksgnotes1.harvard.edu/Research/wpaper.nsf/rwp/RWP06-011
  • Moniquet, Claude. Caricatures de Mahomet: Histoire et consequences d’une manipulation mondiale. In: ESISC Note d’analyse 9/2/2006. Zie: http://www.esisc.org/Caricatures%20de%20Mahomet.pdf
  • Motzki, Harald (red.). Hadith, Origins and Developments. Aldershot 2004.
  • Naef, Silvia. Y a-t-il une “question de l’image” en Islam? Parijs 2004.
  • Naim, Mouna. M. Ahmadinejad attend le retour du Mahdi. Le Monde 1-12-2005.
  • Naim, Mouna. L’ex-président Khatami critique son successeur, M. Ahmadinejad, sur la négation de la Shoah. Le Monde 3-3-2006.
  • Naim, Mouna. Ils ont osé montrer leur prophète. Le Monde 24-3-2006.
  • Paret, Rudi. Textbelege zum islamischen Bilderverbot. In: Schriften zum Islam, Volksroman – Frauenfrage – Bilderverbot. Stuttgart 1981, pp. 213-225.
  • Paret, Rudi. Das islamische Bilderverbot und die Schia. In: Schriften … pp. 226-237.
  • Paret, Rudi. Das islamische Bilderverbot. In: Schriften … pp. 238-247.
  • Paret, Rudi. Die Entstehungszeit des islamischen Bilderverbot. In: Schriften … pp. 248-271.
  • Ramadan, Tariq. Free Speech and civic Responsebility. The Herald Tribune 6-2-2006.
  • Reenen, Daan van. The Biderverbot, a new Survey. In: Der Islam, Zeitschrift für Geschichte und Kultur des islamischen Orients. Band 67 (1990), pp. 27-77.
  • Roxburgh, David. The Study of Painting and the Arts of the Book. In: Muqarnas … vol. 17 (2000), pp. 1-16.
  • Roy, Olivier. Aanvaard risico’s van rol in Midden-Oosten. NRC/Handelsblad 10-2-2006.
  • Richard, Francis. Splendeurs persanes. Manuscrits du XIIe au XVIIe siècle. Parijs 1997.
  • Ruprechtsberger, Erwin (red.). Syrien, von den Aposteln zu den Kalifen. Linz 1993.
  • Said, Edward. Orientalism: Western Conceptions of the Orient. New York 1978.
  • Scheffer, Paul. Verdraagzaamheid mag niet gestoeld zijn op vrees. NRC/Handelsblad 4-2-2006.
  • Shibli Zaman, Abu Abdallah. The Buddhas of Bamyan: Refuting those who Call for the Preservation of Idols in the Name of Islam. Zie: books.menj.org/buddhism/old/document/bamy_buddha.pdf
  • Ternisien, Xavier. Les Frères musulmans. Parijs 2005.
  • Wachters-Van der Grinten, Anne-May. Gij zult u geen gesneden beeld maken … Het beeldverbod in jodendom, christendom en islam. Kampen 1996.

Geraadpleegde websites:

  • http://archnet.org/library/sites/one-site.tcl?site_id=7381 Umayyad Palaces
  • http://en.wikipedia.org/wiki/Jyllands-Posten_Muhammad_cartoons Jyllands-Posten Muhammad cartoons controversy
  • http://www.lemonde.fr/web/chat/0,46-0@2-3214,55-738542,0.html Caricatures: vers une politisation de la crise ? Débat avec François Burgat. 7-2-2006
  • http://oumma.com/ Initiative indépendante de nature culturelle, civique et informative des musulmans sans affiliation « partidaire »
  • http://merln.ndu.edu/index.cfm?lang=EN&pageID=10&type=page Military Education Research Library Network
  • http://www.bildpolitik.de/ Web-Katalog zum Verhältnis von Macht und Bild
  • http://www.cyberpresse.ca/article/20060213/CPMONDE/60213160/5597/CPMONDE Ahmadinejad à Auschwitz?
  • http://www.jeunesdumaroc.com/breve3157.html Ahmadinejad interdit musique et cinéma 22-12-2005
  • http://www.mediadebat.nl/debatten.php?pagid=41 In vrijheid getekend? Mediadebat 8 februari met Frits van Exter, Mohammed Benzakour, Jos Collignon, Paul Scheffer en Maria Henneman
  • http://www.memri.de/ Middle East Media Research Institute
  • http://www.onzemaninteheran.com/blog/2006_02_01_onzemaninteheran_archive.html Weblog Thomas Erdbrink
  • http://www.welt.de/data/2006/02/01/839671.html Blickpunkt: Streit um Mohammed-Karikaturen
  • http://www.zombietime.com/mohammed_image_archive/ Mohammed Image Archive

Noten

Noot 1. Oriëntalisme is de westerse studie van talen, culturen en religies van oosterse volkeren. Volgens Edward Said presenteert het oriëntalisme zich ook aan de islamitische wereld als een objectieve en belangeloze discipline. Haar kennis zou echter de koloniale expansie van Europa in het Midden-Oosten mede mogelijk maken en daar het ‘blanke’ beschavingswerk legitimeren.

Noot 2. Arisch is oorspronkelijk een Perzische aanduiding voor de ruimere etnische groep waartoe zij horen. In Europa slaat de term Ariërs op de taalverwante Indogermanen die ruim voor het begin van onze jaartelling Europa vanuit het oosten bevolken. De term groeit in de negentiende eeuw uit tot een racistische categorie die later centraal komt te staan in de rassenleer van de nazi’s.

Noot 3. De beweging van de Moslimbroeders, 1928 in Egypte opgericht, vormt de bakermat van de politieke islam in de islamitische wereld. In de jaren tachtig functioneert zij als een ‘Islamitische Internationale’. Tegenwoordig kiezen de meeste moslimbroeders voor het democratisch experiment naar Turks model en tegen terroristisch geweld.

Islam & Europa