Een Venlose ridderroman, het Maasland en de kruistochten rond 1200

12 jan, 1999

omslag

omslag

Dit boekje bevat een uitgebreide versie van de lezing die ik 12 januari 1999 op uitnodiging van het Hoger Onderwijs Voor Ouderen van Limburg aan de Fontys Hogeschool Venlo heb gehouden. De stijl van de mondelinge voordracht, zonder vakdiskussies en voetnoten, bleef gehandhaafd; wel is een literatuurlijst toegevoegd. De lezing vormt een onderdeel van mijn cursus “De islam en Europa ten tijde van de kruistochten”.

Harrie Teunissen

Uitgegeven door HOVO-Limburg, Maastricht 1999

gedachtig mijn schoonvader uit Venlo mr. René J. T. Steegh (1911 – 1994)

EEN VENLOSE RIDDERROMAN HET MAASLAND EN DE KRUISTOCHTEN ROND 1200

Dames en heren. Vanmiddag wil ik u kennis laten maken met de Aiol, een Venlose ridderroman uit de Hoge Middeleeuwen. Dit werk is buiten de kring van deskundigen op het gebied van de Middel-Nederlandse letteren nauwelijks bekend. Dat komt vooral omdat het handschrift nogal fragmentarisch is overgeleverd. Het verhaal van ridder Aiol en zijn strekking zijn op basis van de fragmenten alléén niet te reconstrueren; de namen van de opdrachtgever en de auteur van onze ridderroman zijn waarschijnlijk nooit meer vast te stellen. Toch wil ik u vanmiddag onderhouden over deze Venlose Aiol. Dat kan alleen door als het ware in de huid van een detective te kruipen die een plaats van misdaad onderzoekt en alle sporen daarvan probeert na te gaan. De valse ridder die uiteindelijk gevierendeeld wordt blijkt niet de enige schuldige! De speurtocht voert ons niet alleen door het Maasland van Verdun tot Venlo, wij belanden ook op de slachtvelden van de kruistochten. Ik hoop dat u door de details van het onderzoek het ‘plot’ blijft zien, dat u genoegen beleeft aan het verslag van een avontuur en dat het ons tot lering dient. Misschien doet u zelfs inspiratie op om zelf weer op onderzoek te gaan, via één van de cursussen van HOVO-Limburg bijvoorbeeld.

Universiteitsbibliotheek Leiden. Ms BPL 1049 fol.5

Een Venlose ridderroman

De Aiol is een van onze oudste literaire werken. Het handschrift van deze roman werd eeuwen geleden verknipt en gebruikt als materiaal om registers en rekeningen tot boeken te binden, hun ruggen te versterken en hun kaft te verstevigen. Van dit handschrift zijn slechts 24 fragmenten bekend. Vijftien zijn te vinden in de bibliotheek van de Leidse Universiteit en negen in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. De omvang varieert van dubbele bladen tot smalle reepjes waarop maar enkele woorden of letters staan. De Aiol-fragmenten hebben behoord tot een buitengewoon fraai handschrift met pagina’s van 21 bij 15 centimeter, geschreven op gaaf perkament. De verzen zijn niet, zoals in andere handschriften, onder elkaar, maar als proza naast elkaar geschreven, slechts door een rijmpunt van elkaar gescheiden. De verzen beginnen steeds met een kleine letter, ook als er kennelijk een nieuwe zin begint. Elk kapittel begint met een rode lombarde van twee regels hoog, waarvan de versiering soms in de marge doorloopt. Elke bladzijde telt 22 regels. Om een indruk te geven van de taal van de Aiol zal ik een stukje voorlezen. Onze ridder is op weg naar de koning in Orléans, maar hij wordt bespot om zijn armzalige uitrusting en zijn schamel paard. Het citaat begint als Aiol kwaad wegrijdt en vierhonderd kinderen hem volgen en hem in grote toorn doen ontsteken. Van alle kanten wordt hij bekogeld met stenen en oude schoenen. Waar hij ook heen wil rijden bezorgen zij hem veel last. Hij roept tot de kinderen en zegt: jullie hebben mij met jullie spel zeer gekweld. Al dat moet God jullie vergeven. Ik citeer (zie ook de afbeelding op pagina 4, let wel u = u of v):

Uan danne riet aiol verbolgen
uierhundert kinder eme uolgen
die eme tornes uele du°n
bet steine ende bet alden scu°n
wurpen si u°n in allen siden
so war hi hene solde riden
dat eme was groet ungemac

hi riep die kinder ende sprac
gi hebbet mi bet uwen spele
gemu°iet kinder harde uele
dat mu°t u got uergeuen al

De Aiol is, zoals u merkt, geschreven in het Middel-Nederlands. Maar die taal bestaat als eenheidstaal in die tijd natuurlijk niet. Het is daarom nodig èn mogelijk de herkomstregio te onderzoeken. Welnu: de Aiol is gesteld in een Maaslands dialect, om precies te zijn: in het Venloos. Waaruit blijkt dit? Het is mogelijk op grond van vergelijking met latere stadsteksten, bijvoorbeeld oorkonden, tot een nauwkeurige plaatsbepaling te komen. Door een hele reeksen kenmerken is allereerst het Zuid-Limburgs uitgesloten: de Aiol gebruikt ic, mi, di, hi, wi en u, en niet ich, mich, dich, her, wir en uch. Roermond heeft nog altijd deze Zuid-Limburgse vormen. De taalgrens ik – ich loopt thans onmiddellijk ten zuiden van Venlo. We zitten vanmiddag, in deze zaal van de Fontys Hogeschool Venlo, exact op die isoglosse (de zgn. Uerdinger Linie viel hier samen met de Wylderbeek). De vormen van de voornaamwoorden, un, ur, it, d.w.z. zonder h, zijn kenmerken van het Noord-Oosten. Roermond heeft nog hore. Venlo heeft in de 14e tot 16e eeuw haast zonder uitzondering h-loze vormen: oere, oen.. Ook Kleef is h-loos; Geldern heeft vormen met en zonder h .. Toch is de afgrenzing naar het noorden heel scherp te leggen: Venlo, dat nu tegen de noordrand van het wie-gebied ligt ( wie in de betekenis van hoe), schrijft in zijn latere stadsteksten wie, zoals in de Aiol. Ten noorden daarvan heerst nu woe. De Kleefse oorkonden hebben woe; zoals ook die van Geldern, hoewel deze plaats thans in het wie-gebied ligt. Een combinatie van dergelijke gegevens, ik heb hier bepaald geen uitputtende argumentatie gepresenteerd, leidt tot de lokalisering van het dialect van de Aiol in de streek van Venlo. De auteur moet dus uit het Venlose afkomstig zijn.

Zolang fragmenten met een opdracht of proloog of met een epiloog of colofon blijven ontbreken is het vrijwel uitgesloten zekerheid te verkrijgen over de identiteit van de opdrachtgever en van de auteur. Ook de omstandigheden en de datum van het ontstaan van de Venlose Aiol zijn nu niet meer precies te achterhalen. Door vergelijking en contrastering met oude teksten waarover meer bekend is kunnen we echter verder komen. Op basis van spellings-kenmerken en typerende schrijfwijzen dateren kenners van de paleografie ons handschrift tussen ± 1220 en 1240. Het manuscript waar wij fragmenten van bezitten is echter blijkens typische afschrijffouten en omissies geen origineel, maar een afschrift. Er moet daarom een eerdere en nog oudere versie zijn. We weten ook dat de Venlose Aiol een vertaling is, zij het geen letterlijke, van een Franse voorganger: het Oud-Franse ‘chanson de geste’ Aiol et Mirabel. Het Franse origineel is afkomstig uit Picardië, de streek rond Amiens, ten Noord-Westen van Parijs. Tegenwoordig wordt aangenomen, dat de gehele Franse ridderroman het werk is van één auteur. Dat moet tegen 1160 zijn ontstaan, want de Catalaanse troubadour Guerau de Cabrera somt in zijn Ensenhamen vele heldenzangen en nieuwe ‘romans’ op waaronder ook de Aiol. Men kan de Venlose Aiol dus omstreeks 1200 dateren en zo is hij in dezelfde periode ontstaan als Veldeke’s Eneïde en als de Trierse fragmenten van Floyris ende Blantseflur. De Limburgse Aiol blijkt een verkorte bewerking en herdichting van de Picardische Aiol et Mirabel. Toch was de Venlose Aiol een omvangrijk werk, dat slechts een paar duizend versregels minder telde dan de 13.500 van de Eneïde. In de decennia rond 1200 zijn dus drie Middel-Nederlandse ridderromans ontstaan, alle naar Frans voorbeeld bewerkt. Heinric van Veldeke is dan bepaald niet de enige Maaslandse dichter in de Limburgse volkstaal.

Onze regio loopt met Veldekes Servaas-legende en deze ridderromans duidelijk voorop als het gaat om werken in het Middel-Nederlands, op de voet gevolgd door Vlaanderen met Renout van Montalbaen en Van den vos Reynaerde. Verder kennen we de Tristant in een hand van ca 1250 uit het gebied ten Noord-Oosten van Nijmegen; vermoedelijk is het enige decennia eerder vertaald. Rond het Brabantse hof wordt onder hertog Hendrik I (1190-1235) een franstalige cyclus van legendarische romans voltooid, die voortborduren op oud-franse kruisvaartromans rond Godfried van Bouillon; ze worden echter pas vanaf hertog Jan I (1267-1294) in het Middel-Nederlands omgedicht. Al deze vroege teksten zijn fragmentarisch bewaard gebleven. Pas in de tweede helft van de dertiende eeuw, met de Vlaming Jacob van Maerlant, komt ook Holland aan bod en gaan we over complete boeken beschikken. Van de vroege Middel-Nederlandse werken is de Venlose Aiol de belangrijkste; ik zal kort uitleggen waarom. Ons oudste handschrift in de volkstaal is natuurlijk de Sente Servas van Heinric van Veldeke, de vroegste met name bekende auteur in het diets-duitse taalgebied. Hij vertaalde en dichtte deze Servaas-legende rond 1170. Het handschrift zelf, in het ZuidLimburgs, stamt uit ± 1200. Maar helaas bleven slechts enkele stukken van bladen bewaard, soms niet meer dan wat snippers met een paar woorden erop. Andere fragmenten zijn de laatste oorlog in München verbrand; de gedrukte tekst die wel bewaard bleef bevat echter diverse fouten. In totaal gaat het om 350 versregels. Natuurlijk bezitten wij van de Sente Servas ook een volledig manuscript, eveneens in het Limburgs, doch dit is een sterk verjongd afschrift uit ± 1475. De overige werken van Heinric van Veldeke, zoals de Eneïde, zijn alleen in Middel-Duitse versies overgeleverd. De Trierse Floyris uit het eerste kwart van de dertiende eeuw blijkt een licht verduitst afschrift van een Maaslandse vertaling uit het Frans van deze Oosterse ridderroman. De dichter-vertaler is waarschijnlijk uit de buurt van Roermond afkomstig. Om preciezer te zijn: uit de streek tussen Herzogenrath, Roermond en Venlo aan de ene kant en Krefeld en Boslar aan de andere kant. Maar ook van dit handschrift bezitten wij alleen gehavende repen met niet meer dan 368 versregels. De Noord-Limburgse gezondheidsregels staan in de marge van een latijns kalendarium dat kort na maart 1253 is ontstaan in het Sint Servaas-klooster te Utrecht. Deze interessante spreuken beslaan in totaal slechts 664 woorden; een advies bij Januari over een kruiden-wijndrank tegen de hoest luidt: Allant ende muschaten ende lacrisse getemperet mitten wine boten di des hustes en bij Mei staat onder meer: Emmer in den meie sin gut de weke eiere. Deze gezondheidsregels stammen waarschijnlijk uit de streek rond Venlo-Straelen, zij het dat de spelling van enkele woorden invloeden vanuit het Utrechtse verraadt (arabische namen zoals muschat verraden ook de handel in specerijen met het Midden-Oosten). Vergelijken we nu deze drie Maaslandse teksten met de fragmenten van de Venlose Aiol dan valt op dat haar taal niet veranderd lijkt bij het afschrijven. De kopiist heeft het origineel secuur overgeschreven ofwel ook hij is afkomstig uit het Venlose. Bovendien beschikken we bij onze Aiol nog over zo’n 800 versregels. Het is dus niet overdreven te zeggen dat, zeker taalkundig bezien, de Venlose Aiol het belangrijkste van de oudste handschriften in het Middel-Nederlands is.

De identiteit van de auteur mag dan niet meer te achterhalen zijn, wel kunnen we nagaan hoe onze dichter-vertaler te werk is gegaan. Ik vat hier de belangrijkste resultaten van het onderzoek naar de versbouw van de Aiol samen. De Venlose Aiol kan men bijna regel voor regel vergelijken met de Aiol et Mirabel. De verkorte vertaling laat allerlei passages met uitweidingen en nuances weg, maar volgt het verhaal van deze ‘chanson de geste’ verder vrij getrouw. Haar versvorm bestaat evenals in het Oud-Franse voorbeeld uit lettergreepverzen, maar ditmaal niet van 10 of 12 syllaben. De versregels van de Venlose Aiol zijn namelijk geconcipieerd op basis van spreeklettergrepen; 8 syllaben bij masculien (of staand) rijm – waar de laatste lettergreep de klemtoon krijgt – en 9 bij feminien (of slepend) rijm – als er nog een toonloze lettergreep volgt. De gelijkheid van klank (rijm) op beide verseinden van een verspaar blijkt minder belangrijk dan de welluidendheid van de versuitgang. Onze Aiol kent ook geen vast metrum met haar versvoeten, maar een relatief vrije woordschikking met accenten (afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen) die een zekere spanning bij de toehoorder oproept. Het vaste aantal lettergrepen van de versparen (8 of 9), de wisselende versaccentuatie en de prominente rol van de finale cadens kenmerken de Venlose Aiol tot een ritmisch gedicht. De Venlose auteur staat hiermee in een internationale kring van beoefenaren van de ritmische poëzie in het middeleeuws latijn en in de streektalen. In zijn Rationes dictandi uit ± 1120 omschrijft Hugo van Bologna de ritmische poëzie als een type dat alleen gekenmerkt wordt door “een aantal lettergrepen met harmonieuze uitgangen”. En in de Parisiana Poetria de arte prosayca, metrica et rithmica van Johannes de Garlandia (1195-1272) omschrijft de gevierde meester van de Parijse universiteit het ritmisch gedicht als “een welluidendheid verkregen door identieke woordschikkingen op het eind van de verzen, die bepaald worden door een vast aantal lettergrepen en niet door metrische versvoeten”. De auteur van de Venlose Aiol is dus geen provinciaal gelegenheidsvertaler maar een bekwaam vakman die de technieken van de ritmische poëzie beheerst en die over een gedegen kennis beschikt van het Noord-frans.

Uit de Venlose Aiol kan worden afgeleid dat haar auteur een degelijke scholing heeft genoten en goed op de hoogte was van de Franse riddercultuur. De meest voor de hand liggende plaats waar hij na de lokale parochieschool, met zijn elementair onderricht in lezen en schrijven in ’t latijn en in rekenen en zingen, verder opgeleid werd zijn de befaamde scholen van Luik. De Sint Martinus-parochie van Venlo hoort destijds tot het bisdom Luik; nu 1000 jaar geleden werden Venlo, Tegelen en Lobberich namelijk door het bisdom Keulen geruild voor Mönchen-Gladbach en Rheydt. Onder dit bisdom Luik – niet te verwarren met het prins-bisdom – viel destijds ook het land van Aken; Aken was een parochie van het dekenaat Maastricht. De beroemde abdij Hertogenrade (Rolduc) viel eveneens binnen zijn grenzen die tot boven Venlo liepen, waar ze de Maas bereikten. Daarnaast omvatte het grote gebieden ten Westen van de Maas. In de elfde en twaalfde eeuw kent dit bisdom diverse kloosterscholen in het Maasland (zoals Lobbes en Rolduc) die intellectuele centra van de eerste orde zijn. De stad Luik wordt zelfs geroemd als ‘het Athene van het Noorden’; haar kathedrale school wordt bezocht door vele leerlingen van binnen èn van buiten het bisdom. De toekomstige auteur van de Venlose Aiol heeft waarschijnlijk als jonge klerk aan één van de Luikse scholen voortgezet onderwijs genoten. Dit was destijds gebaseerd op de zeven vrije kunsten; de vakken van het ’trivium’ – grammatica, rethorica en dialectica – en die van het ‘quadrivium’ – aritmetica, geometrica, astronomia en musica. Invloeden vanuit de Arabische wereld zijn opmerkelijk, vooral op de wiskundige kanten van het ‘quadrivium’. Ook hanteren Luikse meesters als eersten in Noord-West Europa het astrolabium; dit instrument uit het Midden-Oosten maakt een exacte studie van de bewegingen van de hemellichamen mogelijk en is onmisbaar voor nachtelijke tijd- en plaatsbepalingen. Onze opgroeiende student uit Venlo zal in het Luikse mede gevormd zijn door de gouden eeuw van de Maaslandse kunst. De romaanse architectuur stijgt in de twaalfde eeuw tot nieuwe hoogten en beeldhouwers, edelsmeden en miniaturisten scheppen werken van hoge kwaliteit en schoonheid. Het zwaartepunt van de Maaslandse kunst ligt in de steden Maastricht en Luik, hier ontstaan lokale ateliers die opdrachten vervullen voor de hoge adel en clerus uit de streek en daarbuiten. Het Maasland verwerkt talrijke invloeden vooral uit Frankrijk en Italië, de kloosterkerk van Rolduc en ook de O.L.Vrouw van Maastricht zijn bijvoorbeeld gebaseerd op Longobardische schema’s. Maaslandse kunstenaars dragen op hun beurt bij tot verrijking van de kunst in Utrecht en het Rijnland (soms zelfs in Scandinavië en in Polen), zo creëert de edelsmit Nicolaas van Verdun rond 1200 zijn beroemde Dreikönigenschrein voor de Dom van Keulen.

Van bijzonder belang voor de vorming van onze toekomstige dichter-vertaler is dat in dit bisdom Luik in de tweede helft van de twaalfde eeuw reeds een literatuur moet hebben gebloeid in de volkstalen. Daarop wijst het optreden van de hervormer Lambert Ie Bègue (gestorven in 1177). Deze Luikse priester verdedigt zich tegen de beschuldiging de Handelingen der Apostelen in de romaanse volkstaal te hebben vertaald, onder meer door te wijzen op het voorbeeld van een ‘doctor flandricus’ die een vertaling van de Psalmen had vervaardigd. Hoe druk destijds in de volkstalen geschreven werd, blijkt ook uit een verbod dat de Luikse curia in 1202 uitvaardigt, nog werken in de romaanse en dietse volkstalen te verspreiden zonder kerkelijke goedkeuring. Na de artes-opleiding – de voorloper van ons gymnasium – kan men zich in het Luikse bekwamen in kerkelijk recht en theologie. De Luikse canonieke traditie heeft een grote uitstraling. Keizerlijke decreten inzake het evenwicht tussen de wereldlijke en de geestelijke machten oriënteren zich namelijk op het Luikse prins-bischoppelijke model en haar kerk-rechtelijke vakkennis. Maar in de eerste helft van de twaalfde eeuw doet de investituurstrijd tussen paus en keizer over de benoeming en bekleding van bisschoppen zich ook in Luik gelden en krijgt de kloosterhervorming van Cluny in het diocees vaste voet aan de grond. De bisschoppen van Luik blijven overwegend trouw aan de keizer maar diverse Luikse kloosters scharen zich aan de pauselijke kant. Dit conflict inspireert de anti’-imperialistische clerus tot het schrijven van latijnse kronieken en van theologische en meditatieve werken. Deze onrustige eeuw met zijn heftige ideologische debatten over kerk en staat zal ook de jonge klerk uit Venlo gevormd hebben. Maar door de voortdurende konflikten tussen het prins-bisdom en vooraanstaande kloosters gaat de grote theologische en canonieke traditie na 1130 op zijn retour. Hierdoor ontstaat in Luik geen ‘studium generale’ zoals in Bologna, Oxford en Parijs. Het is daarom praktisch uitgesloten dat als onze klerk na zijn artes-opleiding ook hoger onderwijs genoten zou hebben dat in Luik gebeurd is. Tegen het einde van de twaalfde eeuw worden de klerken van het Luikse diocees met meester-titel doorgaans gevormd aan het Parijse ‘studium generale’. De gedegen scholing die onze auteur heeft genoten en zijn vertrouwdheid met het Picardisch Frans kan hij, na Luik, dus ook in Parijs hebben opgedaan. Studenten afkomstig uit het bisdom Luik maken aan de voorloper van de beroemde universiteit namelijk deel uit van de Picardische natie. We stoppen hier met de speurtocht naar de waarschijnlijke opleiding en vorming van onze vertaler en dichter; want zonder nadere gegevens over diens status en de leeftijd waarop hij de Venlose Aiol geschreven heeft wordt een verdere schets volstrekt speculatief.

Over de auteur valt verder niets meer te achterhalen, wel wil ik nog iets toevoegen over de voordrachtskunstenaars en de toehoorders van de Aiol. Het kalligrafische handschrift van de Venlose ridderroman op het dure kalfsperkament kan geen rondreizende voordrachtskunstenaar hebben toebehoord. Oorspronkelijk was het waarschijnlijk eigendom van een adellijke familie. De meeste boeken zijn in die tijd nog steeds voorleesboeken; niet alleen hun kostbaarheid en zeldzaamheid, ook de wijdverbreide ongeletterdheid stimuleert een mondelinge voordracht. Elke burcht heeft een ridderzaal voor grote ontvangsten en maaltijden, voor lering en vermaak. Vooral ’s winters worden hier verzen voorgedragen en boeken voorgelezen. Adellijke heren en hun gevolg horen graag hoe heldendaden van hun voorvaderen met gloed worden bezongen. Op niet-winterse dagen kan de Aiol ook op binnenplaatsen ten gehore zijn gebracht. De totale omvang van zo’n 11.000 versregels doet vermoeden dat deze heldenzang een veelkoppig publiek drie avonden zou moeten boeien. Vermoedelijk heeft onze Venlose auteur aan het hof van zijn opdrachtgever zelf zijn werk voorgelezen maar wordt de Aiol elders voorgedragen door een ‘jongleur’. In de middeleeuwen slaat deze term niet op goochelaars en acrobaten maar op speellieden die leven van de beoefening van poëzie en muziek. Wordt de Venlose Aiol, met behulp van een goedkoper afschrift, door hem voorgedragen, gereciteerd of gezongen? Franse ‘chansons de geste’ worden nog tot in de dertiende eeuw gezongen. Maar aan het einde van de twaalfde eeuw is een nieuwe vertelkunst volgroeid van de niet meer gezongen roman. De invloedrijke rethoricus en dichter Geoffroi de Vinsauf wijst hierbij op de noodzaak dat de voordracht een eenheid moet vormen van stem, mimiek en verdere gebaren. De mimische ondersteuning mag echter niet overdreven worden. De voordrachtskunstenaar moet de gevoelens en het karakter slechts oproepen, maar zichzelf niet overgeven aan de emoties van de figuren uit zijn tekst. In de spreekkunst is, anders dan op het toneel, een zekere soberheid geboden. Het feit dat in ons Aiol-handschrift de versregels als proza naast elkaar geschreven zijn, slechts door een rijmpunt van elkaar gescheiden, duidt waarschijnlijk op een voordracht die niet langer gezongen wordt. De voorgedragen ridderroman vormt dus een schakel tussen het gezongen epos dat het collectieve verleden opnieuw present stelt en de moderne roman die een individuele lezer in handen neemt.

Een van de weinige mogelijkheden om te achterhalen wie de opdrachtgever van de Venlose Aiol zou kunnen zijn is te onderzoeken waar ons afschrift vandaan komt. Lange tijd werd aangenomen dat dit handschrift in de zestiende eeuw werd versnipperd in de commanderij Bernissem, bij de Belgisch-Limburgse stad Sint-Truiden. De meeste fragmenten van het handschrift zijn namelijk in verschillende banden uit Bernissem teruggevonden: bijvoorbeeld in gebonden register-bladen met inkomsten uit renten, cijnzen en erfpachten uit de jaren 1577-1578. Ons handschrift van de Venlose Aiol zou dus tot de bibliotheek van die commanderie behoord hebben. Bernissem maakte deel uit van de Duitse Orde, een rond 1200 ontstane kruisridderorde; als het ware een combinatie van de strijdbare Tempeliers met de meer zorgzame hospitaalridders (Johannieters). Bernissem viel onder de landcommanderij van de balije Biesen, gezeteld in Alden-Biezen bij Bilzen, ook in Belgisch-Limburg (15 kilometer ten westen van Maastricht). Recent onderzoek heeft echter deze herkomst uit Bernissem ontkracht en ook de link van de Venlose Aiol met de Duitse Orde op losse schroeven gezet. Enkele strookjes van de Venlose Aiol hebben namelijk gediend voor het binden van een register van de schepenbank (rechtbank) van de heerlijkheid Diepenbeek. In dit register werden losse bladen uit de periode 1534-1549 gevouwen en gebonden waarin bijvoorbeeld de verkoop van een grondstuk of een erfrente geregistreerd was. Deze bladen nu zijn niet uit het archief van de Commanderie van Bernissem afkomstig. Eerst in 1662 verkreeg de landscommandeur van de balije Biesen van de Duitse Orde door aankoop de helft van de heerlijkheid Diepenbeek en in 1678 kocht hij de rest. De Duitse Orde komt waarschijnlijk pas 1678 in het bezit van de archieven van haar schepenbank. Hieruit volgt dat ons Aiol handschrift kort na 1678 versneden moet zijn. Op dat moment bevindt zich het oude archief van Bernissem al in Maastricht. Uit onderzoek naar het archiefbeheer binnen de balije Biesen blijkt dat de onderhorige commanderijen hun documenten ter plaatse bewaren, zolang zij voor het dagelijks beheer nog nuttig konden zijn, bij erfrechtkwesties zeker drie generaties. Daarna worden ze toevertrouwd aan het centraal archief dat zich bevond in de commanderie de Nieuwe-Biesen te Maastricht. Daar worden de rekeningen uit Bernissem en de akten uit Diepenbeek gevouwen en met reepjes en bladen Aiol ingenaaid en ingebonden. Het blijft een merkwaardig gegeven dat het oudste Middel-Nederlandse document van Noord-Limburg in Maastricht versneden werd om register-banden te maken. Het feit dat een archiefdepot in het laatste kwart van de zeventiende eeuw een perkamenten ridder-roman tot bindmateriaal versnijdt hoeft niet te wijzen op veronachtzaming van het literaire verleden van de Duitse Orde. Het is niet uit te sluiten dat een oud en gehavend manuscript toevallig als ‘recyclagemateriaal’ aangeschaft werd voor de binderij. De lotgevallen van de Aiol-fragmenten ‘op zich’ bevatten geen aanwijzing dat het handschrift in de Middeleeuwen tot de Duitse Orde heeft behoord. Gelukkig wijst de inhoud van de Venlose Aiol wel in die richting; onze speurtocht loopt dus niet dood in het Maastricht van de zeventiende eeuw.

Strekking van de Venlose Aiol

De Picardische Aiol et Mirabel hoort tot het genre van de Karelepiek, Aiol is namelijk een kleinzoon van Karel de Grote. Tot dit genre hoort bijvoorbeeld ook het Roelantslied en de Karel ende Elegast. De Noord-Franse heldenzang Aiol et Mirabel wordt snel beroemd en is dus diverse malen vertaald. Buiten onze Limburgse vertaling, die de vroegste is, is er een Vlaamse (uit het midden der dertiende eeuw), een Italiaanse (uit de veertiende eeuw) en zijn er drie Spaanse (uit de vijftiende eeuw) bekend. Het verhaal van de Venlose Aiol kunnen we alleen kennen op basis van de Noord-franse versie. Die kent drie bedrijven:

I   Op aanstoken van de verraderlijke Makaris ontneemt koning Lodewijk graaf Elie, die met Avisse, Lodewijks zuster, is getrouwd, al zijn bezittingen. Ondanks de talrijke diensten die hij Lodewijk de Vrome bewezen had in diens strijd tegen de saracenen ( oude naam voor moslims uit het Middellandse Zeegebied) wordt graaf Elie van het hof verbannen. Elie en Avisse nemen de wijk naar de ‘Landes de Bordeaux’ waar zij door de kluizenaar Moyses worden opgenomen. Avisse schenkt daar het leven aan een zoon die Aiol wordt genoemd. Elie heeft een droom, die Moyses hem verklaart, waarin een schitterende toekomst voor Aiol wordt voorspeld. Lange tijd ligt graaf Elie ziek en beklaagt hij zich over het onrecht hem door de koning aangedaan. Als Aiol 14 is biedt hij aan om Elies zaak bij de koning in Orléans te gaan bepleiten. Op weg naar Orléans beleeft hij tal van avonturen; zo verslaat hij moorse ridders op strooptocht en doodt hij een verschrikkelijke leeuw. In Orléans zelf wordt hij om zijn verroeste wapenrusting en het oude paard van zijn vader uitgelachen. Gravin Ysabel, een zuster van zijn moeder en dus ook van de koning, merkt echter Aiols edele houding op en ontvangt hem gastvrij. Haar man daarentegen, een nieuw-rijke burger, wil hem verraden bij Makaris, maar Ysabel waarschuwt Aiol. Hun dochter Lusiane wordt verliefd op Aiol, maar hij wijst haar avances af omdat hij eerst zijn opdracht wil vervullen. Pas de volgende dag wordt hem duidelijk dat Lusiane een nicht van hem is. Op dat ogenblik is koning Lodewijk eveneens in Orléans, maar diens positie wordt bedreigd. De graaf van Bourges is namelijk in opstand gekomen tegen de vorst, omdat hij de onrechtvaardige verbanning van Elie met geweld wil wreken en diens leen wil heroveren. Tijdens een veldslag weet Aiol deze graaf gevangen te nemen. Hij levert hem uit aan koning Lodewijk, maar vraagt gratie voor hem als hij verneemt dat die graaf zijn neef is. Door dit nobele optreden verwerft Aiol de genegenheid van de koning die hem in dienst neemt en met gunsten overlaadt. Aiol maakt zijn ware identiteit nog niet bekend. Wel zendt hij een boodschap naar zijn ouders om hun zijn welslagen mee te delen.

II   Dan arriveert in Orléans een boodschapper van Mibrien, de koning der saracenen uit Pamplona, om koning Lodewijk uit te dagen. Lodewijk zoekt een gezant om de moorse vorst zijn antwoord te brengen en Aiol biedt zich aan. Aan het hof van Pamplona verwijt Aiol Mibrien dat hij erfgoed van Karel de Grote in Noord-Spanje bezet houdt. Alleen als hij zich laat dopen en vazal wordt van koning Lodewijk kan hij voorkomen dat hij door diens leger vernietigd wordt. In de tuin van het paleis raakt Aiol in de ban van prinses Mirabel; in heel de christenheid kent hij geen mooiere vrouw. Maar Mirabel wijst zijn aanzoek af omdat zij de wet van Mohammed niet wil beschamen. Daarom schaakt Aiol haar en neemt haar mee naar Frankrijk. Op de terugweg beleven zij tal van avonturen; die veel gelijkenis vertonen met die welke hij op zijn reis van ‘de Landes’ naar Orléans meemaakte. Zo achtervolgd hij een bende die pelgrims op weg naar Santiago de Compostela belaagt en overwint hij met grote moeite een verschrikkelijke slang die hem in een worggreep houdt terwijl de bendeleider de moorse prinses tracht te ontvoeren. Door zijn kracht en respect weet Aiol prinses Mirabel voor zich te winnen. Zij genieten vervolgens de gastvrijheid bij een neef van Aiols vader. Diens vier zonen vergezellen hen op de verdere reis. Met hun hulp ontmaskert Aiol als monniken vermomde dieven. Het gezelschap arriveert vervolgens in Romorantin waar Aiol de jonge – 1 7 – Antialme adopteert, maar diens vader verraadt hem aan zijn vijanden. Een ongelijke strijd volgt waarin Mirabel gevangen raakt en Aiol en zijn vrienden omsingeld worden in een toren. Maar een boodschapper waarschuwt koning Lodewijk; die laat Aiol ontzetten en Mirabel bevrijden. Eindelijk keert Aiol weer terug aan het hof; hij maakt zich nu bekend en eist de leengoederen van zijn verbannen vader op. Met steun van koning Lodewijk slaagt hij erin deze goederen op Makaris te heroveren. Te Orléans laat Mirabel zich dopen, overigens zonder van naam te veranderen.

IIAiol en Mirabel trouwen; hun huwelijk wordt ingezegend door de aartsbisschop van Reims. De bruiloft wordt gevierd te Langres, maar Makads overvalt met wel dertigduizend man de feestvierenden. Hij neemt Aiol en Mirabel gevangen en voert ze weg naar Lausanne waar ze in een kerker worden opgesloten. Als de zieke Elie het nieuws van hun gevangenneming verneemt, sterkt hij zich door een reuzenmaaltijd. Koning Lodewijk en graaf Elie, die zich verzoend hebben, brengen een grote strijdmacht op de been en belegeren Lausanne. In de kerker schenkt Mirabel intussen het leven aan twee zoontjes. Makaris maakt zich van hen meester en hij werpt de tweeling in de Rhone. Tierri, een edelman die in het maanlicht aan het vissen is, ‘vist’ hen echter op uit de rivier. Uit angst voor de wraak van Makaris brengen hij en zijn vrouw ze bij koning Grasien van Venetië in veiligheid, die de knaapjes adopteert. Makaris merkt dat hij in Lausanne niet langer stand kan houden omdat zijn mannen dreigen over te lopen naar het leger van de koning. Daarom vlucht hij, vermomd als koopman, met vier dienaren en zijn twee geboeide gevangenen naar Pamplona. Daar worden ze uitgeleverd aan koning Mibrien, Mirabels vader. Aiol en Mirabel moeten nu Mohammed aanbidden, maar Mirabel gooit diens gouden beeld aan stukken. Daarop worden beide ter dood veroordeeld. In de nacht voor hun terechtstelling breken moorse rovers van overzee, op zoek naar een onderaardse schatkamer, de kerker binnen waar Aiol en Mirabel geboeid liggen. Zij nemen Aiol mee en verkopen hem aan koning Grasien van Venetië, terwijl Mirabel in Pamplona achterblijft. Door zijn nobele houding raakt Aiol in de gunst van koning Grasien. Jaren later verslaat hij te Saloniki de perfide Florien, koning der saracenen, met wie Venetië in oorlog is. Maar de avances van de prinses van Saloniki weert hij af. Door zijn heldhaftige optreden wordt hij met het rijk van Saloniki en met de helft van Venetië beloond. Van Tierri verneemt Aiol nu de wonderbaarlijke redding van zijn twee zoontjes; hij slaat de twee jongens tot ridder. Samen met Grasien brengt hij tegen koning Mibrien een leger op de been om Mirabel in Pamplona te gaan verlossen. Aan koning Lodewijk zendt hij een bode opdat deze aan de campagne mee doet. In een grote veldslag wordt Mibrien verslagen, maar Makaris, die zijn geloof heeft afgezworen, volgt hem op als moslim-vorst in Pamplona. De stad wordt echter ingenomen en Makaris gevangen en gevierendeeld. Mirabel ziet eindelijk haar Aiol en haar twee dood gewaande zonen terug. Mibrien laat zich nu dopen en krijgt van Lodewijk de Vrome zijn Noord-Spaanse koninkrijk als leen terug.

U merkt aan deze samenvatting dat de Aiol een spannende ridderroman is. Soms is het verhaal ietwat verwarrend, af en toe zelfs onwaarschijnlijk, maar regelmatig ook komisch. Het is een complete en mooie heldenzang die een veelkoppig publiek drie avonden zou kunnen boeien. Het lijkt wel een Middeleeuwse variant van een Amerikaanse western-serie; de held is hier geen cowboy maar een ridder en de rol van indianen-stammen wordt in de Venlose Aiol vertolkt door diverse moslimrijken in het zuiden van Europa. Deze vergelijking maakt ons ook attent op de politieke kant van de Venlose Aiol. We analyseren kort twee facetten: de ridder-ideologie en de kruistochtpropaganda.

Het centrale thema van de Aiol is de eer van de ridder; die vormt het bindend cultuurelement in de feodale wereld. Door de eigen geestkracht en het dappere optreden van onze held en door zijn niet aflatende trouw aan zijn vorst wordt immers de eer en de positie van de verbannen familietak hersteld. De Aiol bepleit een koningschap waarin de vorst optreedt als een leenheer die aan zijn leenmannen een grote mate van soevereiniteit toekent. Tegelijk wordt de plicht van de vazal jegens de heer benadrukt. Die leenplicht komt soms op gespannen voet te staan met de solidariteit binnen het adellijk geslacht; bijvoorbeeld als Aiol strijd levert met de graaf van Bourges, die tegen koning Lodewijk in opstand is gekomen. Als de door hem gevangen graaf zijn neef blijkt, raakt Aiol beknelt tussen twee loyaliteiten. Hij lost dit conflict op door de koning tot clementie en verzoening te bewegen zodat die zich opnieuw verzekerd weet van de trouw van de graaf van Bourges. Makaris is de grote tegenhanger van de heldhaftige Aiol; als de koning gehoor geeft aan diens slechte raad onterft hij zijn dappere leenman en zwager Elie (Aiols vader). Makaris onderhoudt zijn eigen mannen in Lausanne zo slecht dat ze hem verlaten en hij verraadt zelfs het Frankenrijk en het christendom door over te lopen naar de moorse vijand. Daartegenover blijkt goede afkomst zich niet te verloochenen. Gravin Ysabel herkent de nobele uitstraling van Aiol ondanks zijn schamele uiterlijk onmiddellijk. Haar man, een nieuw-rijke burger van Orléans, blijkt echter onbetrouwbaar. Volgens de Aiol vormt een vorst die zich omringt met parvenu’s een gevaar voor de sociale orde van het rijk. De relatieve armoede van veel ridders is juist van groot belang; door het rijk met de wapens te verdedigen en door hun veroveringen kunnen zij ook de eigen positie verbeteren. Door hun aldus verworven rijkdom kunnen zij eindelijk voldoen aan de normen van hun stand: vrijgevend, hulpvaardig en gastvrij. ‘Noblesse oblige’, nietwaar!? De Aiol laat ook zien dat een echte ridder zijn gevangenen niet doodt, dat het oneervol is om op een gevallen tegenstander in te slaan, dat men niet hoort te vechten tussen vrijdagavond en maandagochtend, etc. Maar deze ridderlijke code is niet van toepassing op moslims, want dat zijn heidenen. Aiol doodt zonder scrupules de gevangen moslimvorst van Saloniki. En de ontvoering van prinses Mirabel veroorzaakt geen gewetenswroeging; want zo heet het: een moorse vrouw vormt immers net zo goed buit als een paard.

De Aiol is meer dan een spannende avonturenroman; zij legitimeert ook het kruistochtenthousiasme van de ridders tegen de islam. Meerdere malen wordt naar God verwezen als de opperleenheer van elke christelijke ridder; aan hem zijn ze boven alle leenheren tot trouw en dienstbaarheid verplicht. Weliswaar gaat het in de Aiol niet om de verovering of verdediging van Gods eigen stad Jeruzalem. Maar het verdrijven van de moslimheerschappij van het Iberisch schiereiland en van de Balkan, speelt wel een hoofdrol. Dit kan gebeuren door de heidense vorst te doden zoals in Saloniki, of door hem uiteindelijk te bekeren, zoals in Pamplona. Een nauwkeurige vergelijking van de Venlose fragmenten met de Picardische tekst leert dat in onze bewerking allerlei nuances zijn verdwenen. Dit is niet alleen op het conto te schrijven van de verkorting; onze Limburgse versie idealiseert sterker dan de Noord-Franse de relatie tussen vorst en held en ook het gevecht tegen de vijand. De propagandistische kant wordt dus in de Venlose vertaling geaccentueerd. Men kan hiertegen opwerpen dat rond 1200 het enthousiasme voor de kruistochten op zijn hoogtepunt is en daarom dit accentueren in de geest des tijd besloten ligt. Toch wordt de christelijke leer van een heilige oorlog tegen de islam lang niet door iedereen gedeeld; zij wordt zelfs openlijk bekritiseerd, ook in ridderromans. Een duidelijk voorbeeld is de Middel-Duitse Parzifal van Wolfram von Eschenbach die eveneens rond 1200 is ontstaan. In deze roman, die behoort tot de Arthur-epiek, moet aardse strijd en roem wijken voor een spiritueel ridderschap en voor christelijke nederigheid. Zo gaat de christelijke Parzifal een duel aan met de moslim Feirefiz. Maar deze blijkt zijn halfbroer te zijn, geboren uit een affaire van zijn vader met de zwarte koningin van Zazamanc. Het duel resulteert niet in een broedermoord maar in wederzijds respect. Wolfram negeert overigens het verschil tussen beide religies niet. Hij erkent dat niet-christenen verstoken zijn van het ware heil; vandaar dat Feirefiz zich moet laten dopen voordat hij de prinses van de graal kan huwen. Maar dit verschil is nog geen reden om moslims te typeren als ongelovige creaturen van de duivel. Voor Wolfram zijn alle mensen geschapen naar Gods evenbeeld; daarom is elke slachting, ook van ‘heidenen’, zondig. En als een oorlog onvermijdelijk blijkt eist de navolging van Christus juist dat men het leven van de overwonnenen spaart. In onze Floyris ende Blantseflur, ook rond 1200, weet de liefde zelfs grote verschillen in godsdienst en stand te overwinnen. De Trierse fragmenten van deze Maaslandse herdichting van dit beroemde liefdesverhaal gaan terug op een aristocratische Oud-Franse ridderroman uit 1150 – 1160. Daarin gaat de moorse koning van Spanje ’s zomers op rooftocht en overvalt hij Franse pelgrims naar Santiago de Compostela. Een hoogzwangere adellijke christin wordt gevangen genomen en als gezelschapsdame toevertrouwd aan zijn eveneens zwangere vrouw. De moorse vorstin schenkt het leven aan een zoon, de christelijke dame bevalt van een dochter. Floyris en Blantseflur groeien samen op en leren elkaar beminnen. Hun liefde wordt wreed verstoord als de koning zijn zoon naar een verre school stuurt en Blantseflur als slavin verkoopt. Dat Blantseflur christin is en Floyris een ‘heidens’ kind is niet zozeer het probleem, maar de ongelijkheid van stand maakt dat zij in de ogen van de koning Floyris onwaardig is. Om Floyris in de waan te brengen dat Blantseflur gestorven is richten zijn ouders een kostbaar grafmonument op. Maar als hij zich ter plekke van het leven wil beroven verteld zijn moeder hem de waarheid. Floyris gaat nu op een reis vol beproevingen naar het oosten om haar te vinden. Blantseflur wordt ontdekt in de haremtoren van de emir van Babylonië die van plan is met haar te huwen. De brugwachter van Babylon vertelt Floyris over de merkwaardige kuisheidsproef van deze oosterse despoot. Haremdames kunnen alleen via een brug van topaas (magische toetssteen der kuisheid in de Middeleeuwen) de hoftuin bereiken. Onder de brug stroomt zuiver bronwater dat een wonderbaarlijke natuur bezit; als een jonge vrouw, die haar maagdelijkheid verloren heeft, de brug oversteekt wordt het water, dat eerst zo helder was als de zon, zeer troebel. Ik citeer:

Alse die vrowen nider commen
ende in din hof ….. en
so uinden sie uor den houe stan
eine brucke . . . . . .
dar man ouir gan mu° et
ein topazius ist uil gu°et
so rinnit dar undir
ein uil luter brunne
die hauit dore nature
uil wunderlike túre
geit dar einig urowe ouer
die ere magitum hauit uerlorn
sic wandilot dise brunne
die was clar alsame die sunne
ende wirt dan uil droue

Het thema van de polygame moslimheerser en diens eisen aan bruiden prikkelt de verbeelding van het christelijke westen nogal uiteenlopend. In het theologische geschrift Contra sectam Sarracenorum van Peter de Eerbiedwaardige, demoniseert deze geleerde abt van Cluny (1122-1156) Mohammed en zijn volgelingen juist vanwege hun wellustige harems en de belofte van ‘vrije seks’ in hun paradijs. In Floyris ende Blantseflur dwingt daarentegen de liefde respect af, tussen vorst en vrouw, tussen christen en moslim. In de Maaslandse roman weet Floyris namelijk, door een list, ongezien in de haremtoren te geraken en verblijft hij enige weken in het vertrek van Blantseflur. Als een dienaar het meisje aantreft in de armen van haar minnaar worden zij aan de emir voorgeleid en met de dood bedreigd. Maar zij zijn beiden bereid voor hun geliefde te sterven en vermurwen zo de emir van Babylon. Deze ziet van het doodvonnis af en geeft de twee gelieven zelfs toestemming met elkaar te trouwen. De liefde van Floyres en Blantseflur overwint niet alleen een verschil in stand en geloof; zij verzacht ook de smart over de dood van ouders. Het volgende citaat begint als Floyris, door een brief van een vriend op de hoogte gesteld van de dood van zijn vader, neerzit in smart:

Do floyres gehorte
siner uriende worte
ein teil her des under quam
ende sat als ein rowíg man
leit was eme sinis vater tot
dog vergat her allir not
dur blantseflvr sin scone wif
die hatte her lief al sin lif.

In deze oosterse ridderroman staat niet de heldhaftige strijd van de ridder, maar de heilzame werking van de liefde centraal. De Maaslandse Floyris ende Blantseflur staat dus haaks op de botte kruistochtpropaganda van die tijd, ook die van de Venlose Aiol. Aan het eind voegt onze roman zich toch naar het politieke ideologie van West-Europa rond 1200. Het jonge paar keert namelijk terug naar hun land waar Floyris zich tot het christendom bekeert en koning wordt van Spanje. Hij en Blantseflur krijgen een dochter, Berte genaamd, die later de moeder van Karel de Grote zal worden. Zo verleent ook deze ridderroman aan de Karolingische Keizer een fictieve aanspraak op de Spaanse kroon.

De christelijke identiteit van West-Europa ontvangt zijn vuurdoop in de strijd tegen de islam reeds in 732. Deze beroemde slag bij Poitiers noem ik echter legendarisch, niet omdat ze een verzinsel zou zijn, maar juist omdat bij het herdenken van deze slag een derde partij systematisch verdrongen wordt. Poitiers lag namelijk in het koninkrijk Aquitanië. Aanvankelijk vallen zowel saracenen als mannen van Karel Martel Aquitanië binnen. Pas als generaal Abd ar-Rahman het Aquitaanse leger verslaat en moorse soldaten de steden van Bordeaux tot Poitiers plunderen komt Karel Martel Aquitanië te hulp en volgt de fameuze slag. Koning Eudes, de enige serieuze rivaal van Karel Martel op het Franse strijdtoneel, wordt nu cliënt van de opkomende Karolingers. De strooptocht naar Poitiers is niet de laatste moorse inval in Frankrijk, wel is zonder deze indirecte bijdrage het latere rijk van Karel de Grote onvoorstelbaar. In de hoge middeleeuwen wordt de christelijke identiteit van West-Europa tegenover de islam bevestigd in de Karel-epiek. Ik volsta hier met hét voorbeeld: het Chanson de Roland dat, in zijn Anglo-Normandische versie (nu te Oxford) omstreeks 1100 ontstaat. Het Middel-Nederlandse Roelantslied, dat begin dertiende eeuw vertaald wordt uit het Oud-Frans, is slechts fragmentarisch overgeleverd op kleine resten van vier perkamenten handschriften. Karel de Grote heeft in deze ridderroman bijna heel Spanje onderworpen; alleen het moorse Zaragoza verzet zich nog. Met hulp van een verrader wekt de moorse vorst de schijn de Frankische voorwaarden voor de overgave van de stad te accepteren. Karel trekt daarop met zijn leger huiswaarts over de Pyreneeën; een kleine achterhoede onder bevel van Roelant en zijn vriend Olivier dekt de achterhoede. De centrale episode gaat over de noodlottige slag in de bergpas bij Roncevaux. De dichter maakt hier gebruik van orale tradities over de verraderlijke hinderlaag waarin deze achterhoede terechtkomt en doet hun nederlaag tegen een overmacht van moslims in een grootse morele overwinning verkeren. Ondanks smeekbeden van Olivier, weigert Roelant aanvankelijk de hoofdmacht te hulp te roepen. Honderden moslims worden door de razende Roelant en zijn zwaard Durendal over de kling gejaagd. Pas als het te laat is wordt Karel de Grote gewaarschuwd doordat Roelant met kracht op zijn hoorn Olifant blaast. Het vriendenpaar sterft door de heldentrots van Roelant als nieuwe martelaren. Karel wreekt het verlies van zijn trouwe paladijnen en weet vervolgens met hulp van de engel Gabriël de emir van Babylonië te verslaan en Zaragoza in te nemen. De moorse vorst van die stad sterft van schrik over die smadelijke nederlaag, maar zijn vrouw reist met de Franken mee en bekeert zich tot het christendom. Een analyse van ‘feit en fictie’, van Karels historische veldtocht naar het moorse Zaragoza en het beroemde Roelantslied, moet hier achterwege blijven. Ik wijs er slechts op dat opnieuw een derde partij verdrongen wordt. De achterhoede van Karels leger, in Spanje om de islamitische leider van Zaragoza te steunen tegen de emir van Cordoba, wordt namelijk in 778 overrompelt door Basken, niet door moren. De liederen rond de heldhaftige Roelant krijgen een nieuwe betekenis na de ‘protokruistocht’ van Aquitaanse en Normandische ridders in 1064 tegen de moorse koning van Zaragoza waarin Barbastro, gelegen op een uitloper van de Pyreneeën, bloedig ingenomen wordt. Eén jaar later wordt de stad door al-Muqtadir van Zaragoza heroverd. En in het tijdsgewricht rond de succesvolle eerste kruistocht (1096-1099) ’ter bevrijding van Jeruzalem’ gaat het Chanson de Roland deel uitmaken van de historische mythe van het christelijke Europa versus de perfide islam.

In onze oudste Middel-Nederlandse tekst, de Sente Servas van Heinric van Veldeke uit ± 1170, speelt de krijgstocht van deze Karel tegen de moren in Spanje ook een beslissende rol. Als Karel de Grote daar namelijk in een benarde situatie terechtkomt, waar wel 20 heidenen tegenover één van zijn mannen staat, geraakt hij in doodsangst. Maar Sint Servaas staat koning Karel op zijn feestdag (13 mei) bij en God spreidt dan zijn macht ten toon. Zodra Karel en zijn mannen daar dankzij Gods genade de zege behalen, besluit hij boodschappers te sturen naar zijn land. Hij roept bisschoppen, klerken en geleerden en ook abten, kloosterlingen en bekeerden op naar Maastricht te gaan om de dierbare Servaas te diens eer en glorie te verheffen (elevatio). Zo leidt de wonderbaarlijke bijstand van de zalige bisschop van Maastricht aan de strijd van Karel de Grote tegen de moslims in Spanje tot diens heiligverklaring. Ik citeer drie korte fragmenten uit deze episode van de Sente Servas in de vijftiende-eeuwse versie:

Daer nae ouer mennich iaer
ich en weyt wie lange, dats waer,
dat sinte Servaes waert erhauen
te triecht daer hi was begrauen
als ich die waerheit vernam.
Nu hoert wie dat daer toe quam

Des quam hij teynen tijde
in eyne verueerlike noet
ende in groter vreysen vander doot,
want hij was in eyn lant
daer hi der heydene voele vant

die heyden hadden wale .XX. man
altoes teghen eynen den sijnen.
Doen walde god laten schijnen
sijne godlijke macht:
Karle daer den seghe vacht
soe datten god verloeste
ende die keersten vertroeste.
Daer toe halp hem sinte Seruaes
des hoechijt dat des daechs was.

De eerste eeuw van de Middel-Nederlandse letteren, die met de Sente Servas begint, culmineert in de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant. In dit grote project in opdracht van graaf Floris V van Holland en Zeeland werkt hij van 1283 tot 1290 de encyclopedische Speculum historiale van Vincentius van Beauvais om tot een ware geschiedenis; van de schepping van de wereld tot de eigen tijd. In zo’n 90.000 verzen tekent hij met name de portretten van allen coningen die ooit waren. De voornaamsten zijn: Alexander de Grote, de keizers Caesar en Augustus en koning Arthur. Deze roemruchte figuur wordt niet geportretteerd als de koning van de legendarische Graal maar als de historische Britse vorst. Baas boven baas is echter Karel de Grote die in deze grote wereldkroniek verschijnt als dé ideale vorst, die de kerk beschermt en de heidenen bekampt. Latijnse annalen en kronieken uit de elfde en twaalfde eeuw herschreven reeds historische berichten over gezanten tussen keizer Karel de Grote en kalief Haroen ar-Rasjied, over de sleutels van de grafkerk die hij Kerst 800 in Rome bij zijn keizerskroning van de Patriarch van Jeruzalem kreeg en over een hospitium voor pelgrims dat op zijn kosten in Jeruzalem werd gebouwd. Zo ontstaat de legende van de gewapende pelgrimage van Karel zelf naar Gods eigen stad. Ook de Spiegel historiael verhaalt hoe tijdens het keizerschap van Karel de heidenen Jeruzalem veroveren en er de patriarch met vele christenen verdrijven. Als Karel verneemt dat die heidene bezaten / Ons Heren graf met onmaten roept hij iedereen op tot de strijd. Met een groot leger trekt hij over de Rijn en de Donau door Pannonië (West-Hongarije), Bulgarije en Cappadocië naar het Heilig Land. Hij zuivert dit van de heidenen en installeert de patriarch opnieuw in Jeruzalem. Op de terugweg weigert hij in Constantinopel de rijke geschenken van keizer Constantijn, omdat hij de tocht allene omme ons Heren minne heeft ondernomen. Wel aanvaardt hij enkele relikwieën, waaronder een deel van Christus’ doornen-kroon en een stuk van het kruishout, en schenkt deze aan de dom van Aken. Zo wordt de ideale vorst Karel de Grote tot het lichtend voorbeeld voor hét gouden tijdperk dat met de succesvolle eerste kruistocht begint. Nergens in de Spiegel historiael worden aan zo weinig jaren (1096-1099) zo veel verzen besteedt. Tegelijk schildert de wereldkroniek de Islam in de meest duistere tinten. Mohammed ziet hij zelfs als een omhooggevallen epilepticus die met allerlei trucs armen en simpelen wijsmaakt dat hij boodschappen ontvangt van de aartsengel Gabriël. Niet alleen van Maerlant ook Mohammeds eigen familie verafschuwt hem, want si wisten dat ghereet, dat hi en geen prophete ware, maer ghilerre (geilaard) ende mordenare. Overigens raakt in 1291 het herstel van de gouden tijden onder Karel de Grote en Godfried van Bouillon verder weg dan ooit omdat Akko, het laatste latijnse bruggehoofd op de kust van Palestina, in handen van de moslims valt. Het moge duidelijk zijn dat de heilige oorlogen van Karel de Grote tegen de perfide moslims in Palestina en in Spanje een centrale rol spelen in de propaganda voor de kruistochten. U merkt ook dat de eerste eeuw van onze middeleeuwse letteren voor een groot deel handelt over deze strijd tegen de islam; zij het meestal naast andere thema’s, zo eentonig zijn onze oudste geschriften in de volkstaal nu ook weer niet. De animositeit van christelijk Europa versus de wereld van de Islam is dus geen nieuwigheid van de twintigste eeuw.

Dat in populaire ridderromans van de Karel-epiek het voeren van kruistochten niet gekoppeld is aan enige kennis van de Islam blijkt duidelijk uit een treffende passage van onze Aiol. Door Makaris teruggevoerd naar het hof van koning Mibrien in Pamplona, ondervraagt deze zijn dochter scherp of zij haar geloof verzaakt heeft. Het citaat begint als Mirabel het woord neemt en zegt dat zij haar los moeten laten; zij kan niet bidden tot hun god zonder zeer gekweld te worden. Vrijgelaten gaat zij voor een beeld van Mohammed staan, dat gegoten was van goud, opdat zij hem zou aanbidden. In ’t Venloos van rond 1200 klinkt dat aldus (zie ook de afbeelding op pagina 30) :

gi heren seit si laet mi gaen
mi dunket its also gedaen
bet mi dat ic an uwen here
mu°t beden dat mi mu°iet sere
urilike lieten si si gaen
si gienc uor mahumette staen
die daer gegoten was uan galde
du° si u°n ane beden solde

Universiteitsbibliotheek Leiden. Ms BPL 1049 fol.6

Vervolgens stoot ze het beeld van Mohammed om zodat het in stukken uiteenvalt. Deze passage is curieus. In de islam is immers aanbidding van beelden zonder meer taboe en Mohammed wordt vereerd als de profeet door wie de éne God de Torah en het Evangelie voltooid. In de Aiol wordt Mohammed niet erkend als boodschapper van de éne God maar afgeschilderd als een heidense tegenhanger van de mens geworden God, Jezus Christus, met een vergelijkbare traditionele beeldencultus. Maar zo’n belabberde kennis van de islam zal Maaslandse ridders niet van deelname aan de strijd tegen de Saracenen hebben afgehouden. Zo werd zelfs in het Venloos de kruistocht gepropageerd.

In opdracht van een Maaslands kruisridder

In dit laatste deel proberen wij het gebied te verkennen waar de opdrachtgever van de Venlose Aiol gezocht moet worden. Het zal u na het voorafgaande betoog over de ridderlijke eer en de kruistochtpropaganda niet verbazen dat ik de opdrachtgever van de Venlose Aiol niet zoek in villa Venlo (villa betekent in die tijd een vlek, een groot dorp dus) maar onder nabije adellijke heren uit het Maasland die met hun gevolg van ruiters en knechten deelgenomen hebben aan een van de kruistochten rond 1200. De rol van het Maasland van Verdun tot Venlo in de kruistochten is destijds niet nieuw, want vooral hier heeft de kruistochtprediking veel mensen aangesproken.

Reeds in het voorjaar van 1096 trekt een menigte van zo’n 12.000 mannen en vrouwen, ouderen en kinderen onder leiding van de charismatische Peter de Kluizenaar uit Amiens van Noord-Frankrijk via Namen, Luik en Aken naar Keulen. Zijn wonderbaarlijke preken (hij ontvangt bijvoorbeeld brieven uit de hemel) zijn ook daar succesvol, veel mensen uit die regio voegen zich nu bij zijn troep pelgrims, hieronder ook diverse leden van de lage en hoge adel. Van Keulen vertrekt de eerste volkskruistocht op weg naar Jeruzalem via de route die Karel de Grote gevolgd zou hebben op zijn legendarische bedevaart naar het Heilige Land. Peters aanhang had in Noord-Frankrijk en Lotharingen reeds enkele joodse gemeenten overvallen; in het Rijnland werden deze gespaard in ruil voor geld en voorraden. De meeste deelnemers van deze mislukte volkskruistocht sterven onderweg aan ondervoeding of ze worden bij Nicea door de Seldsjoekse Turken in de pan gehakt. Andere volkskruistochten die kort daarop vanuit Keulen naar Jeruzalem vertrekken houden echter vreselijk huis in Keulen, Mainz, Speyer, Regensburg, Trier en Metz. Bij deze pogroms tegen de ‘godsmoordenaars’ krijgen de joden de keus tussen doop of dood; velen kiezen de dood. Voor onze speurtocht rond de Venlose ridderroman is Godfried van Bouillon echter belangrijker dan deze volkskruistochten. Deze afstammeling van Karel de Grote uit de Ardennen geniet bij ons nog steeds een zekere faam. Als hertog van Neder-Lotharingen treedt hij in de eerste kruistocht van 1096-1099 op als leider van de vele ridders uit het Rijn-, Maas- en Schelde-gebied. Ook hij treedt in de voetsporen van zijn grote voorvader en trekt over land naar Palestina. In het veroverde Jeruzalem wordt hij tot eerste koning gekozen, maar hij neemt de titel aan: ‘Beschermer van het Heilig Graf’. Van moslim en joodse zijde wordt Godfried echter, terecht, medeverantwoordelijk gesteld voor de vreselijke massamoord in Jeruzalem; in drie dagen tijd worden zo’n 40.000 mannen en vrouwen, kinderen en ouderen, moslims en joden afgeslacht. Maar veel kruisvaarders schamen zich er niet voor. De ooggetuige Raimond van Aguiles schrijft: “Waarlijk het was een rechtvaardig en voortreffelijk oordeel van God dat deze plaats werd gevuld met het bloed van de ongelovigen omdat zij (Gods eigen stad Jeruzalem) had geleden onder hun godslasteringen”. Het meest complete verslag van deze kruistochten onder Godfried van Bouillon en Peter de Kluizenaar wordt in de eerste drie decennia van de twaalfde eeuw geschreven door Albert van Aken, kanunnik van de Onze Lieve Vrouwe aldaar, die zelf niet op kruistocht kon gaan. Zijn Liber Christianae Expeditionis pro Ereptione, Emundatione et Restitutione Sanctae Hierosolymitanae Ecclesia is een compilatie van documenten en kronieken, van heldenzangen en verslagen van pelgrims en soldaten die terugkeren naar de streek rond Aken. Deze kanunnik van de domkerk uit Aken benadrukt niet toevallig het keizerlijke voorbeeld van Karel de Grote terwijl de prediking van de eerste kruistocht in 1095 door paus Urbanus II zich beroept op de bevrijdingstheologie van Cluny. Daar staat juist een bevrijding van het wereldlijk gezag centraal en dient het oppergezag van de gebieden die op de moslims veroverd worden toe te vallen aan de paus van Rome.

Kerstavond 1144 heroveren de moslimheersers van Aleppo en Mosoul de stad Edessa, sinds 1098 in handen van latijnse christenen. Dit vormt de aanleiding tot de tweede kruistocht. De paus verleent nu grote privileges aan kruistochtgangers en benoemt Bernhard van Clairvaux tot hoofdprediker. De abt van Clairvaux vertegenwoordigt een spiritualiteit die ín de wereld, niet ván de wereld wil zijn. Een geestelijke wereldheerschappij van het pausdom onder hoede van het monnikenwezen lijkt hem het aangewezen middel om een hervorming van kerk en wereld te bewerkstelligen. Vóór 1136 had Bernhard in zijn geschrift De laude novae militiae ad milites templi reeds het ideaal van de monnik-soldaat verdedigd en zo de kruisridderorde der Tempeliers gesteund in hun heilige strijd tegen de ‘heidenen’. Met Pasen 1146 predikt hij te Vezelay de nieuwe kruistocht; hier nemen koning Lodewijk VII, veel van zijn Franse baronnen en een grote enthousiaste menigte het teken van het kruis aan. Zijn prediking weet ook elders veel gelovigen te mobiliseren. Bij deze tweede kruistocht van 1147 tot 1149 is volgens de Annalen van Rolduc zelfs een tiende van onze streek betrokken. Zelfs als dit percentage gelezen moet worden als een tiende van de volwassen mannen lijkt het schromelijk overdreven; toch toont het de enorme weerklank die de kruistochtprediking in het Maasland en het Rijnland ondervindt. Bernard van Clairvaux komt persoonlijk een einde maken aan nieuwe anti-joodse pogroms van kruistochtgangers in het Rijnland. Op de terugtocht door Limburg naar Luik preekt hij ook in de Onze Lieve Vrouwe-kerk en in de St. Servaaskerk te Maastricht. Een groot contingent schepen vertrekt eind april 1147 vanuit Keulen en komt op 19 mei aan in de Engelse havenplaats Dartmouth; daar voegen zich andere kruisvaarders bij hen. Wellicht zijn hieronder ook schepen uit het Maasland met kruisvaarders die niet in Keulen maar in Venlo aan boord gegaan zijn; hogerop is immers de Maas voor diepstekende boten doorgaans niet bevaarbaar. De Annales Rodenses geven ook aan dat een derde deel van degenen die per boot naar het Heilige Land gaan onderweg meehelpen om de moren uit Lissabon te verdrijven en dat een aantal van hen zelfs in die stad achterblijft. De strijd tegen de islam, ook op het Iberisch schiereiland, is in ons Maasland niet onbekend. De Venlose Aiol kan dus in vele families aansluiten op verhalen die verslag doen van de roemruchte strijd van hun voorvaderen. De kruisvaarders van de Duitse keizer Koenraad III en ook die van de Franse koning Lodewijk VII en diens vrouw Eleonoor van Aquitanië bereiken na allerlei omzwervingen Jeruzalem waar ze met groot eerbetoon ontvangen worden. Maar als ze Damascus, nota bene de enige bondgenoot van Jeruzalem in het Midden-Oosten, proberen te veroveren worden ze vernietigend verslagen. De schuld voor het mislukken van deze kruistocht wordt echter door diverse chroniqueurs, waaronder die van Rolduc, vooral in de schoenen geschoven van de kwaadaardige keizer van Byzantium. Om de latijnse kruisvaarders uit zijn rijk en invloedssfeer te weren zou die het op een akkoord gegooid hebben met naburige moslimvorsten. In ieder geval doet dit pijnlijke debacle het enthousiasme voor een kruistocht voor enige decennia verflauwen.

Als mijn hypothese dat het ontstaan van de Venlose Aiol geplaatst moet worden in een van de campagnes voor een kruistocht tegen de Islam juist is, dan kan onze Aiol niet ouder zijn dan 1187. De inname van Jeruzalem door Saladin, hoewel vrijwel zonder bloedvergieten en vernielingen, vormt namelijk de aanleiding voor een nieuwe golf van kruistocht-prediking. De Venlose Aiol ontstaat dus op zijn vroegst in de jaren dat Veldeke zijn Eneïde voltooid (1184-1190). Gezien de tijd en gelet op het verkennende karakter van deze lezing beperk ik mijn verdere speurtocht tot enkele deelnemers aan de derde kruistocht van 1189 tot 1192, aan de vierde van 1202 tot 1204 en de vijfde van 1217 tot 1221. De op de kust van Palestina gestrande kruistocht van keizer Hendrik VI uit 1197-1199, waar Walram, de latere hertog van Limburg, een drijvende kracht vormt, blijft buiten beschouwing. De zogenaamde kinderkruistocht van 1212 die vanuit Keulen gepredikt werd en de kruistochten tegen de Katharen in Zuid-Frankrijk van 1209 tot 1229 zijn voor ons thema minder relevant. Evenzo de kleine kruistochten van 1228 tot 1234 tegen opstandige boeren in Drente en Groningen en tegen Friese kolonisten die rebelleren tegen de aartsbisschop van Bremen, hoewel ook daar Maaslandse ridders aan deelnemen. Ik heb geaarzeld om de Spaanse kruistocht van 1212 in deze lezing te betrekken, maar tot nu toe is mij niets gebleken van een deelname van nietfranstalige Maaslandse ridders aan deze beslissende tocht die een einde maakt aan de moorse overmacht op het Iberisch schiereiland. In mijn HOVO-cursus komt hij wel uitvoerig aan bod. De merkwaardige zesde kruistocht van 1228 tot 1229 waar keizer Frederik II, door de kerk in de ban gedaan, via een diplomatieke transactie met sultan el-Kamil van Egypte in het bezit komt van Jeruzalem, vormt eveneens een apart onderdeel van mijn cursus. Maar U merkt alleen al uit deze opsomming dat de kruistochten in de tijd van de Venlose Aiol een ‘hot item’ vormen.

De derde kruistocht staat onder leiding van Frederik Barbarossa die gehoor geeft aan de oproep van paus Gregorius VIII om het Heilig Graf in Jeruzalem van de ‘ongelovigen’ te bevrijden. Om deze gewapende pelgrimage te financieren beleent hij o.a. zijn keizerlijke bezittingen ten westen van de Maas voor 1000 zilvermarken aan de prins-bisschop van Luik. De keizer, een Staufer, stelt zich aan het hoofd van vorsten, ridders en voetvolk uit heel het christelijke avondland. Hij treedt als het ware in de voetsporen van de legendarische Karel de Grote. Op last van keizer Frederik werd immers de ideale keizer Karel in 1165 in Aken door zijn tegenpaus Paschalis III demonstratief heilig verklaard. De politieke draagwijdte van de groeiende verering van deze grote rijksheilige uit het Maasland is niet zonder betekenis voor de opdracht tot vertaling van de Aiol et Mirabel in het Venloos; die behoort immers ook tot de Karel-epiek. Zou de opdrachtgever tot de Staufische partij behoord hebben? Als Frederik Barbarossa in 1188 de kruistochtgelofte aflegt is het kerkelijk schisma, voortkomend uit de strijd tussen paus en keizer over het recht nieuw benoemde bisschoppen te bevestigen, tijdelijk overwonnen. Maar inmiddels heeft die investituurstrijd en ook de machtsstrijd in het Duitse rijk geleid tot de ondermijning van het centrale kerkelijke én wereldlijke gezag, dat regelmatig alléén met de mond gerespecteerd wordt. Vooral in het Maasland heeft de politieke versnippering groteske vormen aangenomen. Die geven aanleiding tot wisselende allianties, zowel militair als door onderlinge huwelijken. Maar de rivaliteit vergroot de pretenties van de regionale adel en daaraan proberen zij ook cultureel gestalte te geven. De Aiol bepleit niet voor niets een koningschap waarin de leenheer aan zijn leenmannen een grote mate van soevereiniteit toekent. Voordat keizer Frederik met Pasen 1189 zijn ‘ransel en pelgrimsstaf’ opneemt om als soldaat en pelgrim van Christus naar Jeruzalem te trekken moet hij het conflict met zijn machtige tegenstander oplossen: de aartsbisschop van Keulen en diens medestanders in het Rijnland en het Maasland. We zien hier hoe de kruistocht ook de functie heeft de interne machtsstrijd om te zetten in een Godsvrede én in een externe strijd tegen de islam.

Vele hoge edelen uit het Maasland, onder andere Graaf Otto I van Gelre, de heer van Home en de heer Merum, nemen met hun gevolg van ruiters en knechten deel aan deze derde kruistocht; graaf Gerard I van Loon vertrekt enige tijd later naar Palestina. (Loon valt ongeveer samen met het huidige Belgisch Limburg, de graaf van Loon is echter ook leenheer van de heerlijkheid Horne in Nederlands Limburg, voogd over Straelen en heeft het geleiderecht op het lijnpad langs de Maas van Maastricht tot Kessel, etcetera). En op een bijeenkomst te Luik in 1188 van tweeduizend abten, dekens, pastoors en klerken uit heel het bisdom, predikt de pauselijke gezant de kruistocht tegen Saladin. De parochie van Venlo hoort dan al twee eeuwen tot het bisdom Luik. Zouden er in de villa Venlo ook speciale gebedsdiensten, processies en collectes gehouden zijn ten behoeve van deze kruistocht? Zou er ook een vertegenwoordiging van de Venlose clerus aanwezig geweest zijn op de binnenplaats van het prins-bisschoppelijke kasteel te Luik? Zo’n 400 aanwezigen stonden spontaan hun kerkelijke inkomsten af ter financiering van de tocht. Ook melden bijna 70 kruisvaarders zich aan; de belangrijkste was de prins-bisschop van Luik zelf, Raoul van Zähringen. Die had overigens alle reden om een kruistocht-aflaat te verwerven voor zijn zieleheil. Aan Hildegard van Bingen schrijft hij namelijk: “Ik gevoel grote behoefte aan de vergevingsgezindheid van God vanwege de ontelbare zonden waarmee ik Hem beledigd en geërgerd heb”. Van de verdere lotgevallen van de derde kruistocht zij alleen vermeld dat graaf Floris III van Holland in 1189 een expeditie aanvoert tegen Byzantium en Philippopolis (nu Plovdiv in Bulgarije) bezet, dat Frederik Barbarossa 1190 in Klein-Azië in een rivier verdrinkt en dat de strategische havenstad Akko ingenomen wordt door de koningen van Engeland en Frankrijk, Richard Leeuwenhart en Philippe August. Bij de belegering van Akko tenslotte wordt de Duitse Orde gesticht. Deze groeit in de eerste decennia van de dertiende eeuw uit tot een van de machtigste kruisridderordes, ook in het Maasland.

Paus Innocentius III roept in augustus 1198 opnieuw op tot een kruistocht. Nu het Duitse rijk door de troonstrijd na de plotselinge dood van keizer Hendrik VI ernstig verzwakt is, grijpt hij de kans om de suprematie van de kerk boven de staat te verwezenlijken. Zij die het kruis opnemen moeten worden vrijgesteld van belastingen en de bezittingen van de kruisvaarders dienen bij hun afwezigheid beschermd te worden door de kerk. Ook het twintigste deel van alle kerkelijke inkomsten moet beschikbaar worden gesteld voor de herovering van Jeruzalem. Deze herovering heeft volgens de paus echter alleen kans van slagen als eerst Egypte, het centrum van de islamitische macht in het Nabije Oosten, wordt aangevallen. Opnieuw trekken er predikers door West-Europa; vooral ridders uit Frankrijk, onder leiding van markgraaf Bonifatius van Montferrat, geven gevolg aan de oproep van de paus. In de zuidelijke Nederlanden preekt meester Fulco, kapelaan te Neuilly; op 19 Maart 1200 is hij te Luik. Waarschijnlijk neemt daar graaf Boudewijn van Henegouwen en Vlaanderen het kruis op. In 1202 brengt hij een talrijk leger op de been, waaronder diverse ridders uit het franstalige Maasland, en een vloot van 60 zeilen waarmee zijn vrouw, Maria van Champagne, via het Zwin naar Venetië vaart. Hijzelf marcheert met zijn mannen over land naar de lagune-stad; bij hem voegt zich ook een groep ridders uit het Duitse Rijk. De kronieken van de vierde kruistocht noemen helaas maar enkele figuren zoals de bisschop van Halberstadt, de graaf van Katzenellenbogen en de Heer Dirk van Diest. Dichter bij huis worden genoemd ene Roger van Susteren, maar vooral Diederik en Wilhelm van Loon, broers van graaf Lodewijk II van Loon, komen regelmatig ter sprake. Dit inmiddels onder Luikse suzereiniteit staande graafschap wordt ook vertegenwoordigd door de cisterciënserabt Simon van Loon. Andere heren uit het Maasland, zoals graaf Otto I van Gelre, worden dit keer waarschijnlijk weerhouden door het opdringen van het Hertogdom Brabant richting Maas. Maastricht wordt immers in 1202 door Brabant ingenomen. Het samen optrekken van franstaligen met diets- en duits-sprekenden kan de achtergrond vormen waardoor een hoogadellijke kruisridder met belangen in het Maasland de Noord-Franse Aiol en Mirabel leert kennen en opdracht geeft om deze ridderroman, die de kruistocht tegen de islam legitimeert, te vertalen.

Om Venetië ertoe te bewegen de kosten van het transport over zee op zich te nemen, belegeren de kruisvaarders op haar verzoek Zara (nu Zadar) op de Dalmatische kust. Ondanks de waarschuwing van de paus om geen christelijke steden in te nemen, wordt de stad veroverd. Inmiddels is in Byzantium een heftige troonstrijd uitgebroken; een van de partijen in Constantinopel biedt de kruisvaarders een grote som gelds en ook uitzicht op de hereniging van de orthodoxe met de katholieke kerk aan als zij hen te hulp komen. Venetië, met zijn handelsbelangen rond de Egeïsche zee, en ook het overgrote deel van de kruisvaarders nemen deze uitdaging aan. En om een lang verhaal kort te maken, uiteindelijk plunderen zij Constantinopel; zo komt de Onze Lieve Vrouw van Maastricht aan een Byzantijns Kruisreliek die haar in 1204 geschonken wordt (een aantal zijden stoffen in de schatkamer van Sint Servaas, afkomstig uit Byzantium, moors Spanje en de Arabische wereld, is waarschijnlijk eveneens op de kruistochten buitgemaakt). De machtige stad Constantinopel, die de aanvallen van de Perzen, de Arabieren, de Avaren, de Russen en de Bulgaren had doorstaan wordt nu de hoofdstad van een Latijns Rijk. In de nacht van 9 op 10 mei 1204 wordt Boudewijn, graaf van Vlaanderen en Henegouwen, er tot nieuwe Keizer gekozen. Diederik van Loon wordt benoemd tot hofmaarschalk, onder meer omdat hij persoonlijk de vluchtende Griekse keizer gearresteerd had, die daarop van een hoge marmeren zuil in het centrum van de stad naar beneden wordt gegooid. In aangrenzende Griekse gebieden ontstaan nog andere Latijnse rijken, zoals het koninkrijk van Saloniki waar de meeste Duitse ridders terechtkomen. En Venetië weet haar handelsmacht in de regio belangrijk uit te breiden. Maar een hereniging van de orthodoxe met de katholieke kerk blijft uit. Hoewel het Byzantijnse keizerrijk in 1261 in Constantinopel hersteld wordt, bereikt zij nooit meer haar vroegere omvang en macht; hierdoor kan zij in de veertiende en vijftiende eeuw nauwelijks weerstand bieden aan het opkomende Ottomaanse Rijk. Het blijft een wrede ironie van de geschiedenis dat het lot van dit Oosterse Christelijke Rijk bezegeld is door mannen die vochten onder de banier van het kruis. Ook in die tijd zelf werd dat fel bekritiseerd. De meest gehoorde beschuldiging was dat hebzucht hét motief was dat deze kruistocht niet tegen de moslims maar tegen de Grieken werd gevoerd. Daartegenover verdedigen kruistochtgangers zich door de orthodoxen af te schilderen als perfide ketters en ze op één lijn te stellen met de heidense moslims. In dit verband krijgt een belangrijke episode uit de Aiol onverwacht een nieuwe betekenis. Onze held verovert immers de stad Saloniki en doodt daar koning Florien. Deze houdt er een merkwaardig geloof op na; hij wordt getypeerd als moslimvorst maar behalve Mohammed aanbidt hij ook Apollo en een zekere Tervagan; een verbastering van het occitaanse tèrç vagant – de ‘ontbrekende derde’ (dezelfde goden worden door de emir van Babylonië aangeroepen in het Chanson de Roland). Het lijkt wel een geperverteerde Heilige Drie-Eenheid. Ik wil er hier niet te ver op doorgaan en alleen maar stellen dat als onze Venlose ridderroman toen al in het Maasland voorgedragen werd de episode van de tocht van Venetië en Aiol tegen Saloniki bij sommige toehoorders toch minstens de wenkbrauwen heeft doen fronsen.

Tijdens de grote vijfde kruistocht van 1217 tot 1221 proberen kruisvaarders uit Hongarije, het Duitse Rijk, de Lage landen, Engeland, Frankrijk en Italië alsnog het aanvankelijke doel van de vierde te realiseren: de verdediging van de kruisvaardersstaten op de Levant en de herwinning van Jeruzalem door veroveringen in Egypte. In 1215 belooft Rooms koning Frederik II te Aken dat hij op kruistocht zal gaan, vele rijksgroten volgen hem hierin. Van alle kruistochten rond 1200 heeft deze vijfde nog de grootste deelname uit het Maasland verkregen. De belangrijkste edelen die met hun gevolg op weg gaan zijn: graaf Wilhelm III van Gul ik die in Akko sterft, graaf Gerard van Gelre en graaf Henri van Namen. Graaf Lodewijk II van Loon, die met gravin Ada van Holland is getrouwd, legt ook de kruistochtgelofte af. Hij leent voor dat doel een bedrag van 400 marken, maar hij overlijdt nog voor de tocht begint. Het graafschap wordt echter door ridders, klerken en boetelingen vertegenwoordigd. We komen in de kronieken ook diverse figuren tegen uit de buurt van Maastricht en Aken, uit Gulick, uit Luik en uit Dinant. Iemand uit Roermond verkoopt een stuk land te Asselt ter financiering van de tocht. In het Luikse leggen ook vele vrouwen de kruistochtgelofte af; ze worden er later weer van ontheven zij het niet zonder de verzekering dat vrouwen van kruisvaarders delen in hun aflaat. De bisschop van Keulen en de Hertog van Brabant gaan niet op kruistocht hoewel ze de gelofte hebben afgelegd. Toch wemelt het van Brabanders en Rijnlanders onder de kruisvaarders. De bisschop van Utrecht gaat echter wel. Op 1 juni 1217 arriveren in de Engelse haven Dartmouth 112 schepen uit Keulen onder leiding van Olivier van Paderborn, het hoofd van de kathedrale school van Keulen. Deze Olivier had daarvoor ook in het Maasland het kruis gepreekt; sommige massa’s kregen zelfs visioenen van een groot kruis in de lucht. Ook Herman van Bonn en Johannes van Xanten, deken van de O.L. Vrouw van Aken waren in het Maasland actief. Gezien de golf van enthousiasme die deze rondtrekkende predikers ontketenden vraag ik me opnieuw af of er ook boten vanuit Venlo naar Dartmouth zijn vertrokken. Voor Hollandse handelaren en schippers geldt Venlo immers als ‘hoogste markt’ op de Maas, zoals Keulen dat voor hen is op de Rijn. In ieder geval krijgen de kruisvaarders in Dartmouth nog versterking van een groot aantal koggen met Hollanders en Friezen. Op 11 juni vertrekken de kruisvaarders onder leiding van graaf Willem van Holland en graaf Georg von Wied. Eerst maken zij de traditionele pelgrimage naar Santiago de Compostela en op 14 juli landen zij in Lissabon waar de koning het merendeel van hen overhaalt om eerst de moren in Alcazar do Sal, 65 km. ten zuiden van Lissabon, te belegeren. Een moors leger dat oprukt om die stad te ontzetten wordt verslagen; de stad geeft zich 21 oktober noodgedwongen over. De moorse bevolking wordt als slaven verkocht. Na hun overwintering in Lissabon en na overleg van graaf Willem met de paus in Rome gaat men voorjaar 1218 weer onder zeil en bereikt tenslotte Akko op de kust van Palestina.

Aangemoedigd door deze enorme vloot besluiten de kruisvaarders tot een aanval op Egypte. In augustus 1218 veroveren zij een machtige toren op een eiland in de grote oostelijke Nijlarm en slagen zij erin de enorme ketting over de rivier te doorbreken. Misschien kent u de overleveringen dat een jonge ridder uit Luik de eerste is die de vijandige toren betreedt en een jonge Fries uit Wolvega de vijandelijke vaandeldrager met een dorsvlegel velt. En het beeld van de Haarlemmers die de ketting over de Nijl met groot geweld doorvaren is u wellicht bekend van het prachtige glas-in-lood raam dat Haarlem aan de St. Jan van Gouda geschonken heeft. Na allerlei moeizame verwikkelingen wordt november 1219 het versterkte Damiate ingenomen. De Egyptische Sultan al-Kamil biedt dan in ruil voor de aftocht uit Egypte de teruggave van het koninkrijk Jeruzalem aan. Maar Pelagius, de legaat van de paus, verzet zich fel tegen elk compromis; hij ziet nu kansen om Cairo te veroveren. 20 maanden lang wacht de legaat vergeefs op de nieuwe troepen die Frederik II beloofd had. (In deze tijd speelt het godsdienstgesprek van Franciscus van Assisi met Sultan al-Kamil van Egypte. Staat hier een missie van dienstbaarheid tegenover een programma van bekering door kruistocht? Dit vraagstuk staat centraal in een ander deel van mijn cursus). Als het kruisleger uiteindelijk maar zelf dieper de Nijldelta intrekt steken de Egyptenaren de dijken door. Het leger is nu afgesneden van voedseltoevoer en van versterkingen. 30 augustus 1221 moeten zij instemmen met een vernederende ruil: een vrije terugtocht tegen hun algeheel vertrek uit Egypte. Waar ligt nu de betekenis van deze vijfde kruistocht voor onze speurtocht naar de opdrachtgever van de Venlose Aiol? Welnu die ligt bij Damiate. Tijdens het moeizame beleg van die machtige stad, dat veel slachtoffers en zieken opleverde, hebben de kruisridders van de Duitse Orde zich gunstig onderscheiden, zowel in de strategie van de strijd als bij de ziekenverzorging. Diverse edelen uit het Maasland en het Rijnland besluiten daarom de Duitse Orde met goederen te begiftigen; de graven van Berg, van Gulick en waarschijnlijk ook van Gelre lopen hierbij voorop. Terwijl in het hertogdom Brabant Tempeliers en Hospitaalridders een hoofdrol spelen, komt in onze contreien de nog jonge Duitse Orde tot een beslissende doorbraak.

Reeds in 1216 hadden graaf Arnoud van Loon en zijn zus Mathilde, Abdis van Munsterbilzen, besloten een kapel met landerijen in de vlakte genaamd de Biezen (15 km ten westen van Maastricht) aan de Duitse Orde te geven. Dit geschenk wordt in 1220 bekrachtigd door de bisschop van Luik. Nu de kruisvaarders terugkomen van hun tragische tocht naar Egypte ontstaat er een klooster op deze plek. In 1227 is er reeds sprake van het commanderiehuis ‘de Juncis’, d.w.z. ‘de Biezen’. Rond 1237 ontstaat bij Sint-Truiden de onderhorige commanderij Bernissem en rond 1242 die van Sint-Pieters-Voeren. Als nog later de kloosters ‘Nieuw Biezen’ te Maastricht en ‘Jonge Biezen’ te Keulen opgericht worden krijgt de Loonse stichting vanzelf de benaming ‘Aide- of Oude Biezen’. De Duitse Orde kende drie standen: Ridders, Orde-priesters en Servanten. Allen leggen zij bij hun professie de volgende eed af: “Ik zweer en beloof mijn lichaam in zuiverheid te bewaren en zonder zelfbezit te zijn, onderdanig aan Jezus en Maria en aan de Meester der Duitse Orde en zijn opvolgers tot in de dood”. In de eerste eeuw van haar bestaan wordt het huis ‘de Biezen’ voornamelijk bestuurd door edellieden uit Limburgse streken: Gerard van Printhagen, Theodoor van Papenhoven, Herman van Rijckel, Ecbert van Stokkem, Dirk van Wivelchoven, Dirk van Holland, Winand van Spaubeek en Gerard van Loon (1325). Ook in Bernissem woonden overwegend Limburgse ridders. De taal van de oudste oorkonden en registers in de volkstaal (vanaf 1284) van beide commanderijen is Limburgs, niet Duits, zoals de naam van de orde zou kunnen doen geloven. Het handschrift van de Venlose Aiol op het dure kalfsperkament was oorspronkelijk waarschijnlijk het eigendom van een adellijke familie waarvan ridders op kruistocht zijn geweest. Ik kan me niet goed voorstellen dat de Venlose Aiol in een commanderie van de Duitse Orde op last van een kruisridder is ontstaan of afgeschreven. Aiol belichaamt wel een strijdbare ridder maar hij lijkt geenszins op een ascetische monnik en ziekenbroeder. Ligt het niet eerder voor de hand aan te nemen dat een of andere ridder uit het Maasland het kostbare manuscript met de Venlose Aiol bij zijn intrede in de Orde heeft meegebracht of het in de loop van zijn leven heeft geërfd van een voorvader die rond 1200 ter kruistocht is geweest?

We weten nog zo weinig van de kleine dynasten in het Maasland van de Hoge Middeleeuwen. Maar als u per se een gokje wilt wagen wie de opdrachtgever voor ons prachtige handschrift van de Aiol is dan denk ik dat de graven van Loon tot nu toe de beste papieren hebben. Als dat ook geldt voor het origineel dan spelen zij wel een heel bijzondere rol voor de vroege Middel-Nederlandse letteren. Een of twee generaties nadat vrouwe Agnes van Loon ± 1170 Heinric van Veldeke vraagt om de latijnse Servaas-legende te verdietsen zou dan dit huis met zijn grote belangen in het Maasland ook aan de wieg staan van de Venlose Aiol.

© Harrie Teunissen, Leiden 1999

Geraadpleegde literatuur

Actes des Princes-Évêques de Liège, Hugues de Pierrepont 1200 – 1229. Brussel 1941

Alberts, W. J . Overzicht van de geschiedenis van de Nederrijnse territoria tussen Maas en Rijn ± 800 – 1288. Assen 1979

Annales Rodenses (facsimile). Transcriptie, noten en inleiding door: P. Boeren en G . Panhuysen. Assen 1968

Arnold. U. e.a. Ridders en Priesters, Acht eeuwen Duitse Orde in Noordwest-Europa. Tentoonstellingscatalogus. Alden Biesen 1992

Aubé, Pierre. Godefroy de Bouillon. Parijs 1985

Baerten, J. Het graafschap Loon (11e – 14e eeuw). Assen 1969

Bancourt, Paul. Étude de quelques motifs communs a l’épopée Byzantine de Digénis Akritas et à la chanson d’Aiol. In: Romania. Tome 95. Parijs

Batta, E. e.a. (red) . Limburgs verleden. Geschiedenis van Nederlands Limburg tot 1815, 2 dln. Maastricht 1960/1967

Bender, Karl-Heinz (red.). Les Épopées de la croisade. Premier colloque international (Trèves, 6-1 1 aöut 1984). Stuttgart 1987

Bendinelli, Maria. Preistoria dell’ “Aiolfo” di Andrea da Barberino. In: Studi di Filologia Italiana.
Florence l967

Berg, E. van den. Middelnederlandse versbouw en syntaxis, Ontwikkelingen in de versifikatie van verhalende poëzie ca 1200 – ca 1400. Utrecht 1983

Berg, E. van den. Genre en gewest. De geografische spreiding van de ridderepiek. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Deel l03. l987

Besamusca, Bart. Repertorium van de Middelnederlandse Karelepiek, Een beknopte beschrijving van de handschriftelijkc en gedrukte overlevering. Utrecht 1983

Bumke, Joachim. Mäzene im Mittelalter, Die Gönner und Auftraggeber der höfischen Literatur in Deutschland 1150-1300. München 1979

La Chanson de Roland, Édition critique et traduction de lan Short. Parijs 1990

Claassens, G. De Middelnederlandse kruisvaartromans. Amsterdam 1993

Cleemput, J . van. Proeve van datering van de Aiol-fragmenten. In: Wetenschappelijke tijdingen 28. l969

Cohn, Willy. Hermann von Salza. Aaien 1978

Cole, Penny J. The Preaching of the Crusades to the Holy Land, 1095- 1270. Cambridge 1991

Corsten, Severin. Gerhard von Wassenberg und Horn 1180 – 1225. In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans Ie Limbourg, Tome CIII – CIV, Maastricht 1969

Coun, Theo. De fragmenten van de Limburgse Aio! en de balije Biesen. In: Miscellanea Balivae de Juncis, Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse orde. Deel 2. Hasselt 1995

Croisades et pèlerinages. Récits, chroniques et voyages en terre sainte, Xlle-XVIe siècle. Parijs 1997

Daniel, Norman. Islam and the West, The Making of an Image. Oxford 1993

Daris, J. Histoire du Diocèse et de la Principauté de Liège depuis leur origine jusqu’au XIIIe siècle, Luik 1890

Delbouille, M. Problèmes d’attribution et de composition (d’Aiol). In: Revue Beige de Philologie et d’Histoire. Tome XI. Brussel 1932

Delbouille, M. Les chansons de geste et Ie livre. In: La technique littéraire des chansons de geste. Parijs 1959

Demyttenaere, A. e.a. Literatuur en samenleving in de middeleeuwen. Wassenaar 1976

Deschamps, J. De Limburgse Aiolfragmenten. In: Spiegel der letteren I. 1956/57

Deschamps, J. en M. Gysseling. De fragmenten van de Limburgse Aio!. In: Studia Germanica Gandensia VIII. 1966

Dictionnaire des Lettres françaises, Le Moyen Age. Paris 1964

Dobozy, Maria. The Chronicler, the Poet and the Minstrel as lnterpreters of History in Heinrich van Veldeke’s Eneide. In: Mediaevistik 2. 1989

Eggers, Hans. Deutsche Dichtung der Stauferzeit. In: Die Zeit der Staufer,

Katalog der Ausstellung, Band III Aufsätze, Stuttgart 1977

Eidelberg, Shlomo. The Jews and the Crusaders. The Hebrew Chronicles of the First ans Second Crusades. Londen 1977

Erdmann, Carl. Die Entstehung des Kreuzzugsgedankens. Stuttgart 1965

Ermen, Eduard van. De vestiging van de Duitse Orde in Brabant. In: Miscelanea Balivae de Juncis, Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse orde. Deel 2. Hasselt 1995

Erp, A. van. Gesta francorum: gesta dei?, Motivering en rechtvaardiging van de eerste kruistochten door tijdgenoten en moslimse reactie. Amsterdam 1982

Eycken, Michel van der. Ridders, priesters en zusters van de balije Biesen (1220-1809). 1 n: Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse Orde in de balije Biesen. Deel 1 . Hasselt 1993

Eycken, Michel van der. Inventaris van het archief van de balije Biesen van de Duitse Orde. Deel 1. Bilzen 1995

Fabius, F. De Duitse Orde van verleden tot heden. Utrecht 1961

Finet – Van der Schaaf, Boukje. Étude comparée d’Aiol, chanson de geste du Xllme siècle et des fragments d’Aiol en moyen-neérlandais (onuitgegeven ’thèse du troisième cycle’ Sorbonne), Parijs 1987

Fisher, Rodney W. Heinrich von Veldeke, Eneas. A comparison with the Rman d’Eneas and a Translation into English. Bern 1992

Fleckenstein, Josef. Das Rittertum der Stauferzeit. In: Die Zeit der Staufer, Katalog der Ausstellung, Band III Aufsätze, Stuttgart 1977

Flori, Jean. Pierre l’Ermite et la première croisade. Parijs 1999

Flori, Jean. L’idéologie aristocratique dans “Aiol”. In: Cahiers de la Civilisation

Médiévale, Xe – Xlle Siècles. Tome XXVII. Poitiers 1984

Foerster, Wendelin. Aiol et Mirabel und Elie de Saint-Gille, Zwei altfranzösische Heldengedichte. Heilbronn 1882

Gerritsen, W.P. en A.G. van Melle (red.). Van Aiol tot Zwaanridder, Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Nijmegen 1993

Godfrey, John. 1204. The Unholy Crusade. Oxford 1980

Goossens. J. Oudnederlandse en vroegmiddelnederlandse letterkunde. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 98. 1982

Gouiran, Gérard en Robert Lafont, Le Roland occitan, Parijs 1991

Groot, A. de. Algemene versleer. Den Haag 1946

Gysseling, M. De aanvang van de Middelnederlandse geschreven literatuur. In: In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde (nieuwe reeks), 1968

Gysseling, M. De invoering van het Nederlands in ambtelijke bescheiden inde 13 de eeuw. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde (nieuwe reeks), 1971

Gysseling, M . Corpus van middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), Reeks Il: Literaire handschriften. Deel 1 , Fragmenten. ’s Gravenhage 1980

Haaf, R. ten. Deutschordenstaat und Deutschordensballeien, Die Deutschordensprovinzen vom 13 . bis zum 16. Jahrhundert. Göttingen 1951

Hagenmeyer, Heinrich. Peter der Eremite. Ein kritischer Beitrag zur Geschichte des ersten Kreuzzuges. Leipzig 1879

Hardenberg, H. De Nederlanden en de Kruistochten. Amsterdam 1941

Hartog, E. den. Romanesque architecture and Sculpture in the Meuse Valley. Mechelen 1992

Heers, Jaques. Libérer Jéruzalem, La première Croisade 1095- 1107. Parijs 1995

Huffman, Joseph. Family, Commerce and Religion in London and Cologne, Anglo-German Emigrants c. 1000 – c. 1300. Cambridge 1998

Iogna-Prat, Dominique. Ordonner et exclure, Cluny et la société chrétienne face à l’hérésie, au judaïsme et à L’islam 1000 – 1150. Parijs 1998

Janssens, Jozef en Martine Meuwese. Jacob van Maerlant Spiegel Historiael. De miniaturen uit het handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX. Leuven 1997

Janssens, Jozef e.a. Op avontuur, Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. Amsterdam 1998

Joinville and Villehardouin. Chronicles of the Crusades. Harmondsworth 1963

Kedar, Benjamin. Crusade and Mission, European Approaches toward the Muslims. Princeton 1984

Lacarra, José Maria. La expedición de Carlomagno a Zaragoza y su derrota enRoncesvalles, Zaragoza 1980

Lieftinck, G. Pleidooi voor de philologie. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 81. 1965

Lyons, Malcom C. en Jackson, D. Saladin, The Polities of the Holy War. Cambridge 1982

Maier, Christoph. Preaching the Crusades, Mendicant Friars and the Cross in the thirteenth Century. Cambridge 1994

Malouf, Amin. ‘Rovers, christenhonden en vrouwenschenners’, De kruistochten in Arabische kronieken. Amsterdam 1991

Meer, S . van der. Ven loer Stadt-texte 1320-1543, Eine lautliche und orthografische Untersuchung. Nijmegen 1949

Mierlo, J. van. Het bisdom Luik als kultuureenheid in de Xlle eeuw. In: Oude en nieuwe bijdragen tot het Veldeke-probleem, Gent 1957

Morau, E . de. Histoire de l’Eglise en Belgique, L’Eglise Féodale 1122-1378. Brussel 1945

Muthesius, Anna. De zijden stoffen in de Schatkamer van de Sint Servaaskerk te Maastricht. In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans Ie Limbourg, Tome CX, Maastricht 1974

Naumann, Claudia. Der Kreuzzug Kaiser Heinrichs Vl. Frankfurt a.M. 1994

Neuss, Wilhelm (Hrsg.). Geschichte des Erzbistums Köln. Erster Band: Das Bistum Köln von den Anfängen bis zum ende des 12 Jahrhunderts. Keulen 1964

Normand J. en G. Raynaud, Aiol, Chanson de geste, Parijs 1877

Norwich, John Julius. Byzantium, The Decline and Fall, New York 1966

Notermans, Jef. Rondom de Maaslandse dichter en minnesanger Heinric van Veldeke, Hasselt 1973

Obergfell, Sandra. The Problem of Didacticism in the Romanic Epic: Aiol. In: Olifant Vol. 6. 1978

Oostrum, Frits van. Maerlants wereld. Amsterdam 1998

Opitz, Karen. Geschichte im höfischen Roman, Historiographisches Erzählen im “Eneas” Heinrichs von Veldeke. Heidelberg 1998

Opll, Ferdinand. Friedrich Barbarossa. Darmstadt 1990

Powell, James M. Anatomy of a Crusade 1213 – l221. Philadelphia 1986

Renardy, Christine. Le monde des maîtres universitaires du diocèse de Liège 1140-1350. Parijs 1979

Renardy, Christine. Les écoles Liégeoises du IXe au Xlle siècle: Grandes lignes de leur évolution. In: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis. LVII, 1979

Riquer, Martin de. Les chansons de geste Françaises. Parijs 1957

Riley-Smith, Jonathan. The first Crusaders, 1095 – 1131. Cambridge 1997

Rouche, Michel. L’Aquitaine des Wisigoths aux Arabes, 418-781, Naissance d’une région. Parijs 1979

Runciman, Steven. A History of the Crusades, Volume I, II en III. Cambridge 1951, 1952 en 1954

Sanders, Willy. Heinric van Veldeken, Porträt eines maasländischen Dichters des 12. Jahrhunderts. In: Nachbarn 17, Bonn 1973

Smet, G. de en M. Gijsseling. Die Trierer Floyris-Bruchstücke. In: Studia Germanica Gandensia IX. Gent l967

Smet, G. de. Oostmaaslandse epische poëzie rond 1200. In: Wetenschappelijke Tijdingen 28 (1969)

Steegh, John en Harrie Teunissen. Aiolfragmenten. In: Pronkstukken, Venlo 650 jaar stad. Catalogus Goltziusmuseum, Venlo 1993

Stuip, R. (red.). Franse literatuur van de middeleeuwen. Muiderberg 1988

Throop, Palmer. Criticism of the Crusade: a Study of Public Opinion and Crusade Propaganda. Amsterdam 1940

Timmers, J . De kunst van het Maasland. Assen z.j. Veldeken, Henric van. Sente Servas / Sanctus Servatius, Kritisch herausgegeben on Theodor Frings und Gabriele Schieb. Halle 1956

Veldeken, Henric van. Eneide, Band 1: Einleitung -Text, Herausgegeben von Gabriele Schieb und Theodor Frings, Berlijn 1964

Veldeken, Henric van. Eneide, Band II: Untersuchungen, von Gabriele Schieb unter mitwirkung van Theodor Frings, Berlijn 1965

Veldeken, Heynrijck van. Sint Servaeslegende, in Dutschen dichtede dit Heynrijck die van Veldeken was geboren. Door: G. van Es en G. Lieftinck. Noorduijn/Culemborg 1976

Venlo’s Mozaïek, Hoofdstukken uit zeven eeuwen stadsgeschiedenis. Maastricht 1990

Weidisch, Peter (Hrsg.). Otto von Botenlauben, Minnesänger – Kreuzfahrer – Klostergründer. Würzburg 1994

Winkelman, J. Eschatologie als dieptestructuur, Over oorsprong en interpretatie van de Oudfranse Florisroman en zijn Middelnederlandse bewerkingen. In: F. P. van Oostrom en Frank Willaert. De studie van de Middelnederlandse letterkunde, stand en toekomst. Hilversum 1989

Zieleman, G . De versiftkatie van de ‘Limburgse Aiol’ en van ‘Sente Lutgart’. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Deel 103. 1987

Zink, Michel. Littérature française du Moyen Age. Parijs 1992

omslag: Irada, Leiden
e-mail: irada@coo1cards4u.com
www.coolcards4u.com
druk: The document factory
Leiden
uitgave: HOVO-Limburg
Postbus 634
6200 AP Maastricht
Telefoon 043-3466628

© Harrie Teunissen
Utrechtse Veer 16
2311 NC Leiden
siger@euronet.nl

Dit boekje doet verslag van een speurtocht rond een van onze oudste ridderromnns, de Aiol uit ±1200. Van het handschrift zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Onderzoek naar de taal daarvan wijst op een auteur uit Venlo of’ omgeving. De Venlose Aiol is een herdichting van een Noord-Franse voorloper Aiol et Mirabel. De jonge ridder Aiol, kleinzoon van Karel de Grote, herstelt de eer van zijn verbannen vader, schaakt een moorse prinses en trouwt met haar en bestrijdt met succes moslimvorsten in Zuid-Europa. De verheerlijking van de strijd tegen de islam in de Aiol weerspiegelt de kruistocht-prediklng in het Maasland tussen Verdun en Venlo. Is de opdrachtgever voor de vertaling een adellijke Limburgse kruisvaarder, beïnvloed door de Franse riddercultuur? De beeldvorming over de islam in de Aiol werpt een nieuw licht op het begin van de Middel-Nederlandse letteren van Heinric van Veldeke tot Jacob van Maerlant.

Harrie Teunissen (Reuver 1949), studeerde cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen en Parijs, en doceert Geschiedenis van Europa en de Islam aan HOVO-afdelingen van enkele Universiteiten en Hogescholen in Nederland.

Een uitgave van HOVO-Limburg, Maastricht 1999