Waarom almaar geen nieuwe ‘entree’ op mijn log?
De fractievoorzitter van D66 in de Leidse raad, Paul van Meenen, herinnerde me er recent aan dat ik in het afgelopen half jaar slechts twee keer in mijn log heb geschreven. Klopt. Ook al zijn daar vele redenen voor:
- val van het college in oktober,
- ‘verzoek om terughoudendheid’ na mijn eerste log daarna,
- spannende onderhandelingen om tot een nieuw college te komen met een sterk afwijkende politieke samenstelling,
- extreme gevoeligheid over de beslissingen die zijn genomen over de RijnGouwelijn, waardoor ieder woord op een weegschaal wordt gelegd, wat een onomfloerst en openhartig log in de weg staat,
- vol aan de bak in het nieuwe college,
- toenemend tijdbeslag door mantelzorg voor mijn eenennegentigjarige moeder,
twee keer in zes maanden is inderdaad wel erg weinig. Ik stel mijn trouwe lezers, voor zover die er zijn, teleur.
Pasen
Het was een lang Paasweekeinde. Goede Vrijdag was goed voor een ontroerende uitvoering van Bachs Mattheüs Passion in de Pieterskerk – en een uitvoerige pauze voor ‘netwerken’ in de Burgerzaal, waar ik inmiddels ook gewoon aan mee doe. Op Stille Zaterdag bleek – hoe verzinnen we het – coalitieoverleg gepland over parkeren en de RijnGouwelijn. Eerste Paasdag vieren we met een uitvoerige Paasbrunch tot en met borrel met mijn moeder in ons huis; overdag is ze op haar best. Tweede Paasdag gaat dan toch weer deels op aan voorbereiding van het college van morgen, inclusief een ‘werkbezoek’ aan een locatie die op de agenda staat. Voor een wethouder is ‘vrije tijd’ een relatief begrip. De besneeuwde straat voorkomt verlangens naar een weekeinde aan boord van ons schip….
Door dat uitstel zijn er eigenlijk meer dan genoeg onderwerpen om te bespreken. Om te voorkomen dat het een caleidoscoop van gedachten wordt, zal ik mij op twee dingen concentreren: de verhouding bestuur en pers en de verhouding D66 en GroenLinks.
Pers en bestuur
Ik weet het, klachten over de pers zijn al zo oud als de pers zelf, zeker bij bestuurders. Tegelijk is er ook altijd aanleiding voor die kritiek. De ontwikkelingen in de pers hebben het er niet simpeler op gemaakt. Steeds meer zenders op de televisie, dat is het probleem van gisteren. Lokale nieuwsgaring had daar sowieso niet zo veel last van, regionale en lokale televisie hebben nog steeds maar beperkt invloed. Internet is inmiddels wèl een geduchte concurrent voor de lokale krant … in kringen. Bekend is dat de ‘sufferdjes’ vele malen beter gelezen worden door de doorsnee-burger van de stad en dat het bereik van Sleutelstad een fractie daarvan is. Maar de ‘kringen’ rond het bestuur, die kijken wel héél veel naar Sleutelstad en andere lokale nieuwssites, domineren als het zo uitkomt zelfs de discussies op die sites. Daarnaast heeft iedere site recht op zijn (vaak met andere sites gedeelde) habitué(e)s die over ieder onderwerp een mening hebben, maar zelden ergens kennis van.
De ontwikkelingen rond het bestuur hebben het voor de pers natuurlijk óók niet gemakkelijker gemaakt. Het leger persvoorlichters is flink uitgedijd, niet zelden met ex-journalisten, die dus alle ’trucs’ kennen waartegen bestuurders beschermd moeten worden. Het bereiken van een bestuurder wordt daarmee voor met name lastige journalisten met de dag moeilijker. Ik beken, ik geef mijn mobiele nummer ook niet zo maar weg.
Waarom zou ik me dan als bestuurders toch druk maken om die sites? Omdat ze helaas een belangrijke bron zijn voor de discussies in het politiek-bestuurlijke circuit. Het is nog niet zo ver dat raadsleden alleen maar vragen stellen om maar zoveel mogelijk in deze nieuwe lokale media te komen en niet meer geïnteresseerd zijn in de antwoorden op die vragen – zoals in de Tweede Kamer wel het geval lijkt te zijn. Maar hoe lang blijft dat zo als er geen andere kanalen open blijken te staan om lokale volksvertegenwoordigers hun volk te laten vertegenwoordigen? Bij gebrek aan andere manieren om te weten te komen wat voor onze stadsbewoners belangrijk is, bijvoorbeeld omdat politieke partijen die rol niet goed naar de eisen van de tijd weten in te vullen? Het onbedoelde maar niet minder ongewenste bijeffect is, dat de mensen die de reactierubrieken van die sites vullen een onevenredig grote invloed hebben op de sfeer en de agenda in het politieke circuit. En dat verhoogt weer het gevoel bij anderen niet vertegenwoordigd te worden. Een vicieuze cirkel waar we niet te ver in terecht moeten komen. Het ís nog niet zo ver, maar we kunnen het ons maar beter nú realiseren.
Dan maar zelf de straat op? Maar waar en wanneer? Mensen hebben wel wat beters te doen dan bestuurders en politici te woord te staan. De druk op het werk neemt alleen maar toe, de druk om te gaan werken ook als je nog geen (formeel) werk hebt. De ‘ontspannen’ maatschappij die mijn partij voorstaat lijkt alleen maar verder achter de horizon te verdwijnen. De ‘burger’ (dat is dus niet: de ‘consument van overheidsproducten’) kan daardoor steeds moeilijker naast werknemer (of eigen baas), partner, ouder, mantelzorger, ‘netwerker’ en (natuurlijk ook nog) genieter van het leven zelf meedoen in de ‘republiek’, de publieke en politieke gemeenschap. Dat is zorgelijk als je daar bij optelt dat het onderwijs de laatste decennia vrijwel geen aandacht heeft geschonken aan het intrinsieke belang van dat meedoen. Hier ligt toch een taak voor partijen en bestuurders, om zin en belang over het voetlicht te brengen. Maar hoe?
GroenLinks en D66
Tweede thema: de haat-liefde-verhouding tussen twee links(?)-liberale(?) partijen. Een tijdje heb ik gedacht dat die relatie niet meer relevant was door de intrinsieke overbodigheid van D66. De partij organiseert nog steeds vele gemotiveerde mensen met een behoorlijke dosis verstand, maar bij gebrek aan een voldoende onderscheidend en samenhangend programma groeide de neiging zichzelf te overschreeuwen in ‘radicaliteit van het midden’. Staatshervorming was jarenlang de icoon van de partij en van die hervorming zal voorlopig niets terecht komen: de onmiskenbare hoofdpijnprijs voor regelmatige regeringsdeelname waarbij de partij is vermalen tussen (eigen) verantwoordelijkheidsbesef en machtspolitiek (van anderen). Wat er sindsdien voor in de plaats is gekomen ontbeert iedere consistentie of zelfs relevantie. Het gaat nog steeds erg vaak over procedurele punten, inconsistenties in de redeneringen van anderen (intellectualisme dus) en de vermeende stem des volks – zie de scherpte waarmee het omzichtige optreden van het nieuwe college en mijzelf rond het referendum over de RijnGouwelijn om de stad een beleg van juridische procedures te besparen aan de kaak wordt gesteld. Ze zullen er trots op zijn.
Toch is de relevantie van de verhouding terug. Pechtold is daarbij een belangrijke factor. Hij bespeelt niet alleen de media weer als vanouds (hij had dat in Leiden zelf al bewezen te kunnen, ook al was hij tot serieus besturen niet in staat), hij is ook een moedige en fatsoenlijke tegenstrever van Wilders die toch niet te reduceren is tot wat Wilders verkettert: het multiculturalisme. En het is juist dat waar voor de meeste mensen GroenLinks voor staat. Daardoor raakt de discussie tussen Pechtold en Wilders meer mensen dan die tussen Halsema en Wilders. Die laatste discussie wordt sneller opgevat als een discussie tussen tegenpolen die te weinig gemeenschappelijk hebben om een zinvol debat te voeren. Wilders erkent niet alleen de multiculturaliteit van onze moderne maatschappij niet, hij denkt ook in generaliserende categorieën en niet in individuen en dat is nou juist de kern van het GroenLinkse (gemeenschaps)denken. Nog even los van de andere gevaarlijke kortsluitingen die Wilders uitkraamt over de verschillen tussen Koran en Bijbel.
Tel daarbij op dat D66 – zeker in Leiden – inmiddels de luis in de pels van GroenLinks is, daar waar GroenLinks bestuursverantwoordelijkheid draagt en D66 nadrukkelijk niet, en het beeld doemt op dat niet alleen de VVD als concurrent bij de kiezers last heeft van Verdonk en de PVV van Wilders (en een beetje van Leefbaar Leiden), de PvdA van de SP (en een beetje van Leefbaar Leiden) en het CDA – al is het in mindere mate – van de ChristenUnie, maar ook GroenLinks van D66. Zo ontstaat een tweedeling in de lokale politieke verhoudingen van de vier ‘bestuurders’partijen die er het beste van proberen te maken, ondanks de onderlinge verschillen die natuurlijk niet gering zijn, en de respectieve tegenpolen. Is D66 daarmee de partij die wij als GroenLinks in 2010 moeten zien te verslaan? Wat zijn daarvoor onze argumenten? Daar kom ik – voor zover politieke tactiek dat toestaat – een volgende keer op terug.
John Steegh