Majoor Thomson en Albanië (nl)

1 jul, 2007

Ontworpen en geproduceerd door:
Harrie Teunissen, historicus te LeidenMet medewerking van:

  • Jolien Berendsen-Prins, voorzitter Thomson Foundation
  • Piet Kamphuis, directeur IMG Den Haag
  • Hendrik Schönau, voormalig Defensievoorlichter Den Haag
  • Dienst Openbare Bibliotheek Den Haag

Met dank aan:
Peter Horree Productions, Leiden
Casper van Bruggen, Legermuseum Delft
Arnoud van Aalst, Collider Den Haag
Hans van Eijk, Mediacentrum Kon. Landmacht

De expositie werd mogelijk door bijdragen van:
Prins Bernhard Cultuurfonds Den Haag
M.A.O.C. Gravin van Bylandtstichting
LIFOKA, Copie en Print BV, Den Haag
Erik van der Hoeven, Triple A, Bergschenhoek

Jeugd en vorming van Thomson

Lodewijk Willem Johan Karel Thomson wordt 11 juni 1869 geboren. Zijn vader is officier gezondheid bij de marine, zijn moeder een freule Pompe van Meerdervoort. Het gezin woont in Voorschoten (links op 1). Na in Rotterdam de driejarige HBS doorlopen te hebben, gaat hij in 1884 naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda (2). In 1888 benoemd tot tweede luitenant der infanterie wordt hij gelegerd in het garnizoen van Nijmegen. Zijn bevordering tot eerste luitenant volgt in 1892. Datzelfde jaar wordt Thomson opgenomen in de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, zie de oude loge in Egyptische stijl (3). Hij publiceert al vroeg in militaire vaktijdschriften (4). In 1896 trouwt hij met Henriëtta Slotemaker. Uit dit huwelijk worden twee dochters geboren, één overlijdt als baby.

  1. Huize Klein Roucoop in Voorschoten (Gemeentearchief, Voorschoten)
  2. Thomson als cadet (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  3. Oude loge St. Lodewijk in Nijmegen (Cultureel Maçonniek Centrum ‘Prins Frederik’, Den Haag)
  4. Artikel Thomson “Het invetten van patronen” in: “De Militaire Spectator” van 1883 (IMG, Den Haag)

Thomson buitengaats

Van 1894 tot 1896 is hij geplaatst bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. Thomson neemt deel aan de krijgsverrichtingen in Atjeh. Voor zijn moedige optreden wordt hij onderscheiden (1). Jaren later kritiseert hij, in de Tweede Kamer, dergelijke acties ter bestrijding van de ‘djihaad’ tegen het koloniale bewind. In de zitting van 9 november 1906 kapittelt Thomson het ’sabelregime’ van generaal Van Dalen en blikt ook zelfkritisch terug. Alleen vermeerdering van troepen kan eigen terreur terugdringen en de inheemse bevolking beschermen.
In 1897 verschijnt zijn Atjeh-kaart (2), bestemd voor het grote publiek. Hoewel Thomson is opgeleid tot cartograaf bestempelt het Topografisch Bureau in Batavia, dat zelf een Atjeh-kaart in de planning heeft, hem denigrerend tot ‘compilateur’. De Militaire Gids van 1898 reageert: beter een voorlopige kaart dan voorlopig geen kaart.

In 1899 volgt zijn uitzending als waarnemer van de Boeren-oorlogen. Foto 3 toont hem temidden van collega-waarnemers uit de USA, Noorwegen, Frankrijk en Rusland. In de “Lessen uit den Zuidafrikaanschen Oorlog” van 1902 stelt hij dat de moderne bewapening met snelvuurgeschut, mitrailleurs en klein kaliber vuurwapens met rookloos kruit noodzaakt tot een vroegere verspreiding van grote eenheden dan voorheen het geval was. Omdat hogere commandanten daardoor minder contact met hun troepen hebben, wordt het eigen initiatief van lagere commandanten en minderen nu zeer belangrijk. De in zijn ogen te strenge ‘Pruisische’ discipline in het Nederlandse leger moet dus plaats maken voor de vorming van slagvaardige soldaten die zelfstandig kunnen handelen binnen het grote geheel.

  1. Thomson’s “Kaart van het gebied bezet in Groot-Atjeh” (collectie G. de Vries, Heveadorp)
  2. Ridderkruis 4e Klasse van de Militaire Willemsorde (IMG, Den Haag)
  3. Thomson als militair waarnemer in Zuid-Afrika (3e van links) (IMG, Den Haag)

Thomson als militair hervormer

Door de verspreiding van nieuwe opvattingen in De Militaire Gids wordt dit tijdschrift de spreekbuis van vooruitstrevende officieren. Thomson’s stellingname (1) dat veelvuldig straffen de krijgstucht eerder ondermijnt dan versterkt brengt hem in conflict met zijn commandant. Ondanks een slechte beoordeling wordt hij bevorderd (2), waarschijnlijk naar aanleiding van zijn adequate optreden tijdens de spoorwegstakingen van 1903, als hij belast is met de bescherming van werkwilligen (3). Dat zijn politieke loopbaan Thomson’s ijveren voor militaire hervormingen niet verdringt, blijkt onder meer uit zijn hartstochtelijk pleidooi voor vorming van een volksleger dat kracht geeft aan het nationaal bewustzijn (4). Zijn opponent pleit, juist gelet op de stakingen, voor een beroepsleger dat loyaal blijft aan het gezag tegenover opstandige massa’s.

  1. Thomson’s voorwoord in De Militaire Gids, 1903 (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  2. Thomson als kapitein der infanterie (IMG, Den Haag)
  3. Grenadiers op Station Staatsspoor Den Haag (IMG, Den Haag)
  4. Artikel Thomson: “Een volksleger” in “Pro en Contra”, 1912 (Bibliotheek Universiteit Leiden)

Thomson als politicus

 Als compagniescommandant in Leeuwarden (1) komt Thomson in conflict met zijn regimentscommandant. Nu zijn positie binnen de krijgsmacht kritiek wordt stelt hij zich in het district Leeuwarden kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1905 (2). Hij verslaat onder meer de socialist Wibaut en wordt lid van de Kamer. Vier jaar later zal hij Troelstra verslaan, voordat die in 1913 de zetel overneemt. Deze socialist waardeert het ijveren voor democratische opvattingen in het leger door zijn liberale voorganger. Van 1909 tot 1913 maakt Thomson tevens deel uit van de gemeenteraad van Den Haag. Hij pleit onder meer voor het benutten van bioscopen om leerlingen te onderrichten en voor een betere ambtelijke voorbereiding van de raad (3). Vanwege zijn inspanningen voor de vissershaven worden de Scheveningen 23 (1915-17) en later de Sch. 5 (1917-25) naar Thomson vernoemd (4). Bij de regeringscrisis van 1911, mede veroorzaakt door Duymaer van Twist, wordt ook Thomson genoemd als nieuwe minister van Oorlog, maar het wordt Colijn (5). In 1912 zal Thomson door Colijn uitgezonden worden als militair waarnemer op de Balkan.
  1. Kazerne in Leeuwarden (rechts) (collectie Mr C. Niemendal Groningen)
  2. Briefkaart verkiezingscomité Liberale Unie, 1905 (IMG, Den Haag)
  3. Notulen gemeenteraad Den Haag van 13 juni 1913 (IMG, Den Haag)
  4. Scheveningen 23, Majoor Thomson (collectie A. Bijer Niezijl)
  5. Spotprent door Braakensiek (collectie De Groene Amsterdammer)

Albanië/Balkan 1878-1913

De Russisch-Turkse oorlog dreigt in 1878 korte metten te maken met Europees Turkije. Bij het verdrag van San Stefano in maart ontstaat Groot-Bulgarije inclusief Thracië en Macedonië. Servië krijgt het district Prisjtina en Montenegro het gebied tot Djakova in Kosovo. Griekenland is ondertussen de Ottomaanse provincie Janina (Epirus) binnengevallen. Om de Russische invloed op de Balkan aan banden te leggen komt in juli onder druk van Engeland en Oostenrijk onder Bismarck’s leiding in Berlijn een nieuw verdrag tot stand dat Kosovo, Epirus, Macedonië en Thracië aan het Ottomaanse rijk teruggeeft en de rest van Bulgarije in tweeën splitst (1). Enkele dagen voor het Congres van Berlijn komen zo’n 300 Albanese nationalisten bijeen in de Kosovaarse stad Prizren. De Liga van Prizren stelt: “Net zoals wij geen Turken zijn, en ook niet willen zijn, zo zullen wij ons met alle kracht verzetten tegen eenieder die ons wil veranderen in Slaven, Oostenrijkers of Grieken; wij willen Albanezen zijn” (2).

Het programma van deze Liga inspireert Albanese tijdschriften en scholen. Als de revolte van 1908 de ‘Jong-Turken’ in Istanbul aan de macht brengt botst hun programma van centralisering en verturksing op het Albanese streven naar autonomie. De strijd spitst zich toe op het alfabet. De ‘Jong-Turken’ staan op het gebruik van het traditionele arabische schrift, maar Albanese nationalisten kiezen in 1909 voor het Latijnse alfabet (3). Zo kunnen christenen en moslims een gemeenschappelijk albanees erfgoed ontwikkelen en onderscheidt men zich van de Slavische en Griekse schrijfwijzen van de buurlanden. De Ottomaanse overheid reageert met sluiting van albanese kranten, nationale clubs en de weinige Albanese scholen. Het komt 1910 tot een opstand rond Prisjtina (Kosovo) die bloedig wordt neergeslagen. Een jaar later neemt ook de katholieke Mirditenstam de wapens op tegen de Turkse overheersing (4).

Als de vorsten van Servië, Montenegro, Bulgarije en Griekenland in 1912 geheime allianties sluiten om een eind te maken aan de resterende Turkse heerschappij op de Balkan (5), brandt in oktober van dat jaar de Eerste Balkan-Oorlog los. De Ottomaanse legers in Macedonië worden onder de voet gelopen. Bij het Verdrag van Londen verliest de sultan bijna al zijn grondgebied in Europa op een strook bij de hoofdstad Istanbul na. De veroveraars doen er alles aan om de herinnering aan ‘het Ottomaanse juk’ uit te wissen. Vooral islamitische Albanezen zijn slachtoffer van executies en verdrijvingen, maar ook elders wordt ‘ethnisch gezuiverd’ (6/7). De eis van Oostenrijk en Italië dat er een onafhankelijk Albanië dient te komen versterkt de onenigheid over de verdeling van de veroverde gebieden. Dit leidt in de zomer van 1913 tot de Tweede Balkan-Oorlog, waar iedereen zich tegen Bulgarije keert.

  1. Balkankaart uit: Beekman & Schuiling, School-Atlas der Geheele Aarde, ±1900 (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Liga van Prizren, schilderij (via Albanese Ambassade in Nederland)
  3. Besluitenlijst Congres van Monastir (via Albanese Ambassade)
  4. Gewapende Mirditen, Noord-Albanië (coll. S/T, Leiden)
  5. De vorsten van Servië, Montenegro, Bulgarije en Griekenland bedreigen Turkije in Europa (coll. S/T, Leiden)
  6. Moslim-vluchtelingen in Macedonië (Musée A. Kahn, Parijs)
  7. Moslim-vluchtelingen in Macedonië (Musée A. Kahn, Parijs)

Thomson waarnemer in Epirus

Op eigen verzoek wordt Thomson uitgezonden om tijdens de Eerste Balkanoorlog de verrichtingen te volgen van de Griekse en Montenegrijnse legers. November 1912 arriveert hij in het zojuist door de Grieken veroverde, overwegend joodse Saloniki (1). Van daaruit trekt hij naar Epirus waar een Grieks leger poogt de Ottomaanse vestingen bij Bizani in te nemen die de pas naar het meer van Janina beheersen. Pas eind februari/begin maart 1913 wordt het machtige fortenstelsel ingenomen (2). Thomson tekent 24 februari, volgens de oude Juliaanse kalender, een witte vlag van Turkse soldaten (3). Ondertussen is de oude hoofdstad Janina ingenomen (4). Van daaruit trekt het leger het zuiden van Albanië binnen en stelt vast (5) dat in dit door zowel Griekenland als Albanië geclaimde gebied 51% van de bevolking hellenen zijn en 49% albanezen. De grieks-orthodoxe ritus is in deze regio echter ook verbreid onder grote groepen die albanees als moedertaal spreken. En de kuststreek is net gezuiverd van ‘Albanezen’ die weigeren mee te gaan in het Griekse politiek-militaire avontuur.

  1. Havenfront van Saloniki 1913 (Musée A. Kahn, Parijs)
  2. Griekse postkaart; doorbraak fortenstelsel Bizani (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  3. Fragment witte vlag fort Klein-Bizani met opschrift van Thomson (Benaki Museum, Athene)
  4. Griekse soldaat bij meer van Janina , met moskee, versterkt paleis en muur van de stad (coll. S/T, Leiden)
  5. Griekse etnografische kaart van Noord-Epirus (Zuid-Albanië), 1913 (coll. S/T, Leiden)

Strijd om Shkodër

Thomson onderbreekt zijn waarnemingen aan het Grieks-Albanese front enige weken en arriveert 31 januari 1913 in Montenegro waar hij de Hollandse oorlogscorrespondent Fabius ontmoet. Daar poogt men het slepende beleg van Scutari/Shkodër nieuw leven in te blazen. Deze handelsstad (1) ligt zeer strategisch aan de zuid-oost punt van het gelijknamige meer (2). De stad wordt aan de noordkant beschermd door drassig terrein, in het zuid-oosten door rivieren en aan haar westkant door de berg Tarabosh die ruim 600 meter oprijst vanuit het meer (3). Fabius volgt de divisie van de Montenegrijnse kroonprins door het vlakke gebied, Thomson de kustdivisie op weg naar de Tarabosh. Op 9 februari moeten de Montenegrijnen en de Servische hulptroepen de strijd weer staken, men telt zo’n 4000 doden en gewonden. De verdedigers van de garnizoenstad verliezen ruim 1300 man, maar de Turkse stellingen blijken onneembaar (4).

  1. Shkodër/Scutari (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Fragment van Ottomaanse legerkaart (Shkodër en omgeving, ±1900) (coll. S/T, Leiden)
  3. Bergvesting ten westen van Shkodër (coll. S/T, Leiden)
  4. Turkse stelling bij Shkodër (coll. S/T, Leiden)

Strijd om Shkodër – vervolg

Rond 1900 telt deze hoofdstad van Noord-Albanië 36.000 inwoners: 60% moslims, 30% katholieken en 10% orthodoxen. Onder de Albanese bergstammen oostelijk van de stad is de verhouding katholieken en moslims omgekeerd. Gesluierde moslima’s (1) worden vaak als Turkse vrouwen bestempeld, ook al spreken de meesten geen Turks. Katholieke dames zijn hier op zijn zondags gekleed (2). Een moslimdame uit het achterland heeft haar eigen traditionele dracht (3). De ‘Turkse mode’ van gezichtssluiers is ook onder katholieke dames in zwang (4).

  1. Gesluierde moslima’s van Shkodër (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Katholieke dames van Shkodër (coll. S/T, Leiden)
  3. Moslimdame in traditionele dracht (coll. S/T, Leiden)
  4. Katholieke dame met gezichtssluier (coll. S/T, Leiden)

Strijd om Shkodër – vervolg

Het terras voor het koffiehuis (1) toont meer volkse types van Shkodër, let maar eens op de blote voeten. Veel mensen hebben blijkbaar geen geld voor de schoenmaker (2). Hoewel de stad onneembaar blijft sluiten Montenegrijnen (3) en Serviërs haar steeds meer af van bevoorrading. Uitbreken is onmogelijk, munitie, brandstof en voedsel moeten op rantsoen, paarden worden geslacht. De commandant van de stad Essad Pasja (4), de latere tegenspeler van Thomson, komt voor een duivels dilemma te staan: overgave of hongerdood.

  1. Koffiehuis in Shkodër (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Schoenmakerij in Shkodër (coll. S/T, Leiden)
  3. Montenegrijnse uitkijkpost bij Shkodër (coll. S/T, Leiden)
  4. Essad Pasja (Albanie, visage des Balkans, Parijs 1995)

Strijd om Shkodër – slot

Als zware artillerie arriveert (1) wordt het Montenegrijnse bombardement op de stad en haar stellingen nog moordender. Ook honger eist tientallen doden per dag. In Europa neemt de publieke verontwaardiging toe, maar de blokkade van Montenegro door een internationale vloot sorteert nog weinig effect. Essad Pasja geeft zich 23 april 1913 over op voorwaarde dat hij en 6000 soldaten de stad met hun geweren mogen verlaten. Montenegro trekt geen profijt van zijn overwinning. Onder druk van de grootmachten moeten ze de stad weer verlaten. Uit woede branden ze de bazaar plat (2). De Montenegrijnen vertrekken, de vredesmacht arriveert op 14 mei (3, 4).

  1. Servische kanonnen bij Shkodër (Servië en Montenegro in de Balkanoorlogen, 1912-1913, Belgrado 1972)
  2. De verbrande bazaar van Shkodër (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  3. Vertrek van Montenegrijnse troepen, aankomst van de vredesmacht (coll. S/T, Leiden)
  4. Ontvangst van admiraal Burney (coll. S/T, Leiden)

Totstandkoming Albanië-missie

Als de hoop om neutraal te blijven vervliegt, wordt in Valona/Vlorë op 28 november 1912 de onafhankelijkheid van Albanië uitgeroepen. De diplomaat Ismail Qemal (1) komt aan het hoofd van een voorlopige regering die claims legt voor een Groot-Albanië (2). De Triple Entente van Rusland, Groot-Brittannië en Frankrijk stelt daarentegen een rompstaat voor die Servië en Griekenland een groot deel van hun veroveringen laat houden. Op de Conferentie van Londen (mei 1913) wordt de onafhankelijkheid erkend, maar zelfs Italië en Oostenrijk stellen niet voor om Kosovo op te nemen. Albanië moet een neutraal vorstendom worden. De Europese grootmachten pogen via een ‘Internationale Commissie van Controle’ de orde te herstellen; dit ICC gaat zetelen in Vlorë (3).

Thomson en De Veer krijgen opdracht na te gaan hoe een gendarmerie kan worden opgezet. Begin 1914 verschijnt hun vertrouwelijke verslag (4). In 150 pagina’s worden geografie, samenstelling van de bevolking, geschiedenis en de opbouw van de staatsorganen beschreven. Ook organisatie en bezoldiging van zo’n 5000 gendarmes komen ter sprake. Al eerder was de Neder-landse regering gepolst om officieren te zenden om deze gendarmerie te leiden. Op 24 februari arriveren in Vlorë (5): kapitein Fabius, majoor Kroon, majoor de Waal (even zichtbaar), majoor Sluis, kapitein Doorman, majoor Roelfsema, de arts De Groot (in burger), kapitein Sar, majoor Verhulst, majoor Snellen van Vollenhoven en geheel rechts de eerste luitenant Mallinckrodt. De anderen zijn Albanese officieren. De kapiteins Reimers en Sonne komen met de eerstvolgende boot. Na aankomst worden de Nederlandse officieren in groepjes van twee ingedeeld en over het land uitgezonden.

  1. Ismail Qemal (Guide of Albanian History and Cultural Heritage, Tirana 2000)
  2. Grenzen van het nieuwe Albanië, verschillende voorstellen, Petermanns Mittheilungen 59, 1913 (coll. S/T, Leiden)
  3. Vlorë/Valona (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  4. Verslag der Zending Albanië (Nationaal Archief, Den Haag)
  5. Aankomst Nederlandse missie in Albanië (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)

Aankomst vorst zu Wied in Durazzo

De aloude havenstad Durazzo/Durrës (1 en 2) is aangewezen als nieuwe hoofdstad van het vorstendom Albanië. Voor de functie van vorst (m’bret) kiezen de Europese grootmachten uit een aantal kandidaten de 37-jarige Duitse officier Wilhelm zu Wied. Deze protestantse prins is een charmante man zonder politieke ervaring en kennis van Albanië, maar hij is neef van zowel koningin Wilhelmina als van de Roemeense koningin. De Veer en Thomson, vanwege hun indiensttreding bij de Albanese overheid bevorderd tot generaal-majoor en overste, kunnen de nieuwe vorst pas begin maart 1914 verwelkomen (3 en 4). Wilhelm I gaat met zijn Sophie het paleis aan de kust bewonen. In theorie is hij vorst over heel Albanië (5). In feite maken Servische troepen nog het noorden en Griekse guerrilla’s het zuiden onveilig. Beys en imams in Centraal-Albanië zien liever een islamitische vorst en veel bergbewoners koesteren hun traditionele stamwetten. Ook de centrale regering onder de ruim 80-jarige premier Turkhan Pasja is intern sterk verdeeld. Essad Pasja, minister van Binnenlandse Zaken en van Oorlog, is de machtigste figuur in dit kabinet. Deze grootgrondbezitter in de streek van Durrës en Tirana beschikt immers over eigen manschappen.

  1. Zicht op Durrës (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Steiger van de douane van Durrës (coll. S/T, Leiden)
  3. Ontvangst door De Veer en Thomson (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  4. Intocht van Wilhelm en Sophie zu Wied (coll. S/T. Leiden)
  5. Fragment van de Zuid-Oost Europakaart (Bosatlas 2001)

Strijd in Zuid-Albanië

December 1913 tekenen de Europese grootmachten het Protocol van Florence dat onder meer de zuidgrens van Albanië nader bepaalt. Griekenland krijgt Epirus, maar moet haar troepen terugtrekken uit Saranda, Gjirokastër/Argyrokastro en Korçë/Koritza. Een deel van die troepen deserteert nu met meeneming van de wapens en sluit zich aan bij Griekse guerrilla-bendes, de zogenaamde Comitadji’s. Een eerste taak van het bewind zu Wied is herstel van de orde in Zuid-Albanië. De Nederlandse officieren staan voor een haast onmogelijke opgave. Zij moeten in korte tijd Albanese gendarmes en kaders werven en instrueren, en die met hulp van gidsen en tolken door een voor hen vreemd bergachtig land leiden (1). Munitie en andere voorraden moeten, daar er nauwelijks verharde wegen, laat staan spoorwegen zijn, op paarden en ezels meegevoerd (2). Ook de communicatie met generaal-majoor De Veer en de centrale verbindingsman van de Nederlandse missie Mallinckrodt in Vlorë geeft problemen. Telegraaflijnen worden wel spoedig hersteld, maar de telegrafisten zijn bijna allemaal gewezen Ottomaanse ambtenaren (3). Om spionage te voorkomen seint men belangrijke berichten in het Nederlands, maar de tekst raakt soms onleesbaar verminkt (4).

  1. Optrekkende Albanese gendarmes in Zuid-Albanië (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  2. Pakpaarden en -ezels met voorraden (IMG, Den Haag)
  3. Verbindingseenheid met telegraaf (IMG, Den Haag)
  4. Telegram in verminkt Nederlands (IMG, Den Haag)

Strijd in Zuid-Albanië – vervolg

Het district van Korçë/Koritza is door Griekenland veroverd in december 1912 (1). Volgens het Protocol van Florence moet zijn leger echter stad en regio verlaten. De verwachtingen daarover zijn hooggestemd. Eind februari schrijft majoor Snellen van Vollenhoven vanuit Vlorë/Valona naar Nederland (2): “Ik ben bestemd als commandant van het meest gezonde district Koreza, thans nog bezet door de Grieken, maar die zij goed- of kwaadschiks zullen moeten ontruimen. Ik spits mij op diverse avonturen …..”. Op 3 maart 1914 beginnen de Griekse militairen inderdaad de stad te ontruimen. Op 5 maart arriveert een Albanees gendarmerie-korps onder leiding van Snellen van Vollenhoven en Doorman en plaatst de stad, in naam van de Albanese regering, onder militair bestuur. Zij laten meteen een handstempel maken met de vermelding “Commission de controle provisoire Korca” met in het centrum de Albanese dubbelkoppige adelaar (3). Griekse guerrilla’s vallen de stad herhaaldelijk aan en krijgen steun van de Grieks-orthodoxe bisschop van Koritza (4). Aanvankelijk slaagt de gendarmerie erin met hulp van vrijwilligers hen te verdrijven. Maar van de door Essad Pasja beloofde versterkingen uit Dürres is weinig te merken. Op vier juli krijgt Snellen een ultimatum van een voorlopige regering die voortkomt uit de Comitadji’s die beweren dat zij de christenen in de stad komen beschermen tegen opstandige Turken. Na drie dagen strijd valt Korçë en beginnen zuiveringen. De Nederlandse officieren weten te ontkomen naar Dürres.

  1. Panorama van Korçë/Koritza (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Briefkaart van majoor Snellen van Vollenhove (collectie dr. J. Koopmans, Amstelveen)
  3. Poststempel van het militaire bestuur in Korçë met handtekening van Snellen van Vollenhove op achterkant (coll. dr. J. Koopmans, Amstelveen)
  4. Grieks-orthodoxe kathedraal van Korçë/Koritza (coll. S/T, Leiden)

Strijd in Zuid-Albanië – vervolg

Generaal-majoor De Veer gaat in april 1914 op inspectie in het achterland van Vlorë/Valona. Hij bezoekt onder meer Berat en overlegt met diverse notabelen van die monumentale stad (1). Op de achtergrond zijn de contouren van de christelijke citadel te zien. Een Ottomaanse brug verbindt de islamitische benedenstad met de christelijke wijk (2). Begin mei trekt hij met spoed naar de stad Tepelenë. Comitadji’s hebben namelijk bij het naderen van een korps Albanese gendarmerie onder leiding van majoor De Waal en kapitein Sonne mannen uit het islamitische dorp Hormovo naar Kodra gelokt (in het dal van de Vijose tegenover Tepelenë) en hen daar gedood. Veertig van hen zouden in een kerk opgesloten zijn en door het dak en de ramen gefusilleerd. Een commissie, onder leiding van De Veer onderzoekt de zaak in opdracht van de Internationale Controle Commissie en maakt proces verbaal op. Er worden ongeveer tweehonderd, deels verminkte, lijken opgegraven (3). In de kerk vindt men bloedvlekken en kogelgaten; er liggen patroonhulzen op het dak (4). Waarschijnlijk staat kapitein De Iong, adjudant van De Veer, midden op die foto.

  1. De Veer met notabelen van Berat (IMG, Den Haag)
  2. Brug van Berat (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  3. Blootleggen van massagraf bij Kodra (IMG, Den Haag)
  4. Kerk van Kodra met ws. kapitein De Iong (IMG, Den Haag)

 

Strijd in Zuid-Albanië – slot

Als kazernes voor de Comitadji’s worden regelmatig Bektasji-tekkes gebruikt, zoals de Asim Baba tekke van Gjirokastër (1). In deze ruimten, tussen klooster en loge, komen soefi’s bijeen. De Bektasji-orde, in Zuid-Albanië zeer invloedrijk, hanteert een merkwaardige leer waarin sjamanistische, joodse en christelijke gebruiken opgaan in islamitische tradities. Het hoofddeksel van haar Baba’s (2), tussen meester en abt, heeft twaalf plooien. Deze staan voor de twaalf imams van de sjiïtische islam, maar verwijzen ook naar de twaalf stammen van Israël en de twaalf apostelen. Met hun 15 % vormen ze de derde religieuze gemeenschap van Albanië, na de soennieten (ruim 50 %) en de orthodoxen (20 %), maar nog voor de katholieken (10 %). Deze soefi-orde vormt een samenbindende factor tussen moslims en christenen. Bektasji’s spelen een voorname rol in het streven naar onafhankelijkheid voor Albanië. Vandaar dat deze soefi-orde aangepakt wordt door Comitadji’s. De Nederlandse officieren hebben echter geen oog voor dergelijke spirituele en politieke verhoudingen in Albanië.

Eind februari 1914 wordt in Gjirokastër/Argyrokastro (3) een voorlopige regering van Noord-Epirus gevormd onder leiding van Zographos. Deze voormalige Griekse minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat de Noord-Epiroten door zullen vechten, ondanks de (formele) oppositie van de Griekse regering die prioriteit geeft aan haar aanspraken op de eilanden in de Egeïsche Zee. Zu Wied poogt meteen de gemoederen in Zuid-Albanië te bedaren. Hij benoemt Thomson tot regeringscommissaris en stuurt hem nog in maart naar Corfu (4) om met vertegenwoordigers van Zographos te onderhandelen zodat Albanees-Griekse besturen in Korçë/Koritza en Gjirokastër/Argyrokastro gevormd kunnen worden. In die districten zelf laait de strijd juist op; tegelijk wordt Thomson door de regering in Dürres ervan beschuldigd aan Zographos te veel concessies gedaan te hebben. Op 17 mei komt men op Corfu wel tot een akkoord, maar nog vóór de Eerste Wereldoorlog schudt de opstand tegen Dürres de kaarten opnieuw.

  1. Bektasji-tekke van Gjirokastër (coll. S/T, Leiden)
  2. Bektasji Baba, 1913 (Musée A. Kahn, Parijs)
  3. Citadel van Gjirokastër (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  4. Haven van Corfu (coll. S/T, Leiden)

Opstand tegen Dürres

De aanvankelijke welwillendheid van veel Albanezen ten aanzien van het bewind van Zu Wied slaat door het uitblijven van orde om in wrevel over de christelijke vorst. Hij zou te positief staan ten opzichte van de katholieke Oostenrijkers en de orthodoxe Grieken. Demonstratieve bezoeken aan moskeeën (1) maken geen indruk meer en in Tirana (2) pleit men voor een besneden vorst. In deze atmosfeer ontaardt de rivaliteit tussen Nederlandse officieren die de Albanese gendarmerie leiden en de minister van Binnenlandse zaken en Oorlog (hij beschikt nog over honderden gewapende reservisten) in openlijke machtsstrijd. Majoor Sluys weet Zu Wied ervan te overtuigen dat Essad Pasja met Serviërs en Grieken samenzweert. Ook zou hij de kwade genius zijn achter opstandige boeren in de streek tussen Sjijak en Tirana (3). Op 20 mei wordt het dak van zijn paleis in Dürres kapot geschoten en de minister opgepakt (4). Essad Pasja wordt naar Italië verbannen; daar wordt hij als een held ontvangen!

Twee dagen later vertrekt kapitein Sar met honderd gendarmes en een licht kanon om de berichten over een opstand te onderzoeken. Bij de brug van Sjijak (5) posteert hij vrijwilligers uit de bergen om zijn terugtocht te dekken. Op weg naar Tirana stuit hij op een woedende demonstratie. Als Sar de boeren wil ontwapenen komt het tot een vuurgevecht, er vallen over en weer doden. De vrijwilligers bij de brug deserteren, omdat Sar hun erecode gebroken heeft; een man ontwapenen is hem ontmannen. Een veertigtal gendarmes en Sar moeten zich overgeven. Een delegatie van de opstandelingen (6), met een Bektasji-Baba, de moefti van Tirana en voorname beys, regelt met Zu Wied de vrijlating van de gevangenen in ruil voor algehele amnestie.

  1. Zu Wied bezoekt moskee in Dürres (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  2. Tirana met bazaar, stadstoren en moskee (coll. S/T, Leiden)
  3. Dürres-Tirana op topografische kaart, 1902 (coll. S/T, Leiden)
  4. Essad Pasja wordt opgepakt (coll. S/T, Leiden)
  5. De brug van Sjijak (coll. S/T, Leiden)
  6. Deputatie van opstandelingen (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)

Strijd om Dürres

De opstand breidt zich uit, onder de voormannen zijn ook fervente tegenstanders van Essad Pasja. Er gaan stemmen op om de soevereiniteit van de sultan te herstellen. Nu wordt Dürres pas echt bedreigd. Thomson is inmiddels benoemd tot ‘directeur van de legermacht’. Daardoor raakt zijn toch al moeizame verhouding met De Veer nog meer gespannen. De stad ligt op de punt van een schiereiland en is door een moeras gescheiden van de heuvelrug waar de opstandelingen zich verschanst hebben. Thomson kondigt de staat van beleg af en maakt van de stad haastig een vesting. De gendarmes en avonturiers uit binnen- en buitenland krijgen een strakke training. Fabius vormt met vrijwilligers een artillerie-eenheid (1). Op 10 juni inspecteert Zu Wied deze troepen (2) en Thomson geeft de prinselijke familie een rondleiding langs de nieuwe verdedigingstellingen (3). Op kritieke momenten wordt ook het paleis in staat van verdediging gebracht 4).

De Malisoren, bezoldigde vrijwilligers uit de bergstammen van Noord-Albanië, groeien aan tot wel 1000 man (5). Zij staan niet onder leiding van Nederlandse officieren, zij gehoorzamen hun clanhoofd en volgen ‘die verschrikkelijke maar grootse Kanoen’. De schrijfster Edith Durham is een van de weinige westerlingen die van deze stamwetten redelijk op de hoogte is. In Dürres is zij vooral verpleegster. Vroeg in de ochtend van 15 juni wordt de stad verrast door een bestorming vanaf de heuvels voorbij het moeras. Het afweergeschut komt volgens plan in actie (6). Op het moment dat Thomson clanhoofden oproept hun mannen naar de loopgraaf te bevelen wordt hij in de borst getroffen, hoewel de aanval achter hem plaatsvindt.

  1. Skoda-geschut wordt in stelling gebracht (collectie E. van der Hoeven, Bergschenhoek)
  2. Inspectie van de troepen door Zu Wied (collectie E. van der Hoeven, Bergschenhoek)
  3. Rondleiding vorstelijk paar door Thomson (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  4. Paleis in staat van verdediging (IMG, Den Haag)
  5. Miss Durham (?) met Malisoren in loopgraaf (collectie E. van der Hoeven, Bergschenhoek)
  6. Afweergeschut in actie (IMG, Den Haag)

Thomsons begrafenis

De bestorming kan worden afgeslagen, de opstand gaat door. Het ziet er somber uit voor het bewind Zu Wied. Buiten Dürres en Vlorë heeft het in Albanië geen gezag meer èn de coalitie van Oostenrijk en Italië, die aan de wieg stond van onafhankelijk Albanië, is verbroken. Dit vlak toont hoe de Nederlandse bevolking de lotgevallen krijgt voorgeschoteld van de Nederlandse officieren in Dürres en hoezeer men met ze meeleeft. De achtergrond van het conflict en de opkomende kritiek op de effectiviteit van de vredesmissie blijven echter buiten beeld. Van alle weekbladen zijn hier twee pagina’s uit “De Prins der geïllustreerde bladen” van 1914 gekozen die aan het sneuvelen (1) en de begrafenis van Thomson werden gewijd. Op 16 juni trekt de rouwstoet met zijn lijkbaar door de stad, de vorstin Zu Wied legt persoonlijk een krans op zijn kist. Hij krijgt in Dürres een voorlopig graf (2).

Door de kruiser ‘Noord-Brabant’ wordt de kist met zijn stoffelijk overschot naar Nederland gebracht. Daar krijgt Thomson’s laatste tocht het karakter van een staatsbegrafenis (3). Als hij 15 juli in Groningen wordt begraven (4) zijn in Sarajevo Aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk en zijn vrouw Sophie reeds vermoord. Wilhelm Zu Wied weet het met hulp van een vreemdelingenlegioen nog tot september uit te zingen. Maar het zuiden wordt onder de voet gelopen en gezuiverd door Griekse guerrilla”s en in het noorden zijn Servische troepen weer actief. Inmiddels zijn de meeste leden van de ‘Mission Néerlandaise en Albanie’ terug in Nederland. De laatste twee, de gevangen genomen majoors Verhulst en Reimers, worden pas 19 september vrijgelaten. De Eerste Wereldoorlog is dan in alle hevigheid ontbrand.

  1. Fotoreportage van “De Prins” rond de gesneuvelde Thomson (Bibliotheek Universiteit Leiden)
  2. Graf van Thomson in Dürres (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  3. Fotoreportage van “De Prins” over staatsbegrafenis Thomson (Bibliotheek Universiteit
    Leiden)
  4. Begrafenis van Thomson in Groningen (IMG, Den Haag)

Gedachtig de Hollandse held

In haar toespraak voor officieren en manschappen op 1 juli 1914 in Groningen gedenkt koningin Wilhelmina Thomson in één adem met Coen en De Ruyter (1). Ondanks het dreigende mislukken van de Nederlandse vredesmissie in Albanië put men inspiratie uit het heldhaftige optreden van de Nederlandse officieren in dienst der beschaving. Verering van helden kan echter het zicht ontnemen op de historische contekst van hun missie, ja zelfs feiten verdraaien. Ooggetuigen melden bijvoorbeeld dat Thomson achter het front met de rug naar de loopgraaf en van voren getroffen is, maar volgens “Het Leven” sneuvelt hij in de voorste linie (2). In Dürres vermoedt men een Italiaanse sluipschutter, op een populair Italiaans blad sterft hij te paard door een Albanese kogel (3). Ons beeld van de missie blijkt mede bepaald door verdichting van halve waarheden. Dit leidt tot de historische mythe van de Hollandse held Thomson en zijn makkers versus de perfide Albanese verrader Essad Pasja en diens handlangers.

Toch is het goed om stil te staan bij de Thomson-monumenten. Dat van Dürres (4) is helaas in de opmaat tot de Albanese culturele revolutie afgebroken. Er staat nu een bronzen duplicaat van zijn borstbeeld uit Groningen (5). Het Thomson-monument op zijn plein in Den Haag (6), dat de eenheid van volk en leger onderstreept, was juni 2004 gelukkig weer een plek van herdenking. Deze expositie ‘Majoor Thomson en Albanië’ presenteert in aansluiting daarop een voorlopig beeld van een Nederlandse vredesmissie op de Balkan, 1913/1914. Voorlopig, want we kennen de interne Albanese verhoudingen in die ‘donkere jaren’ nog onvoldoende. Wel genoeg stof tot nadenken over Nederlandse vredesmissies op de Balkan en elders.

  1. Citaat rede koningin Wilhelmina
  2. Titelpagina van “Het Leven” (Instituut voor Militaire Geschiedenis, Den Haag)
  3. Titelpagina van “La Tribuna Illustrata” (IMG, Den Haag)
  4. Thomsonmonument te Dürres uit 1923 (collectie Steegh/Teunissen, Leiden)
  5. Buste van Thomson in Groningen (Gemeentearchief, Groningen)
  6. Thomsonmonument in Den Haag uit 1918 (Gemeentearchief, Den Haag)