Israël en de Holocaust

20 jan, 2025

Lezing voor het Genootschap Nederland-Israël Drechtsteden
door Harrie Teunissen, Dordrecht 13 januari 2025

Beste vrienden van Israël

De Holocaust is nu 80 jaar geleden, maar nog steeds onvoltooid verleden tijd. De bijna zes miljoen Joden en de miljoenen andere ‘Untermenschen’, die zijn uitgeroeid ‘puur om wie zij waren’ maken de Holocaust moeilijk vergelijkbaar met andere genocides. Toch heeft het ‘Nooit meer Auschwitz’ zich bij onze generatie ontwikkeld tot een maatstaf voor andere misdaden tegen de menselijkheid. Over twee weken, op 27 januari, de dag waarop in 1945 het Rode Leger Auschwitz bevrijdde, herdenken we de Holocaust weer wereldwijd. Haar plechtige eensgezindheid wordt tegenwoordig echter overschaduwd door het weinig ontziende Israëlische optreden in Gaza als reactie op de moorddadige campagne van Hamas. Niet alleen buiten het Westen en onder een nieuwe generatie bij ons, dreigt dit morele ijkpunt zich nu ook te keren tegen Israël. Alle reden dus om de kwestie van Israël en de Holocaust hier aan de orde te stellen. Dat lukt natuurlijk niet binnen een uur, maar ik wil vanavond toch een begin maken met een analyse van de rol die de Holocaust heeft gespeelt en nóg speelt in de politieke beeldvorming rond Israël van de Tweede Wereldoorlog tot nu.

Mijn vertrekpunt is de stelling van Benzion Netanyahu: De joodse geschiedenis is in hoge mate een geschiedenis van Holocausts. Benzion, inderdaad de vader van Benjamin, heeft zich als Amerikaans hoogleraar en Israëlisch historicus ontwikkeld tot specialist in de Joodse geschiedenis van middeleeuws Spanje; met name rond het ontstaan van de Spaanse Inquisitie. Maar juist de geschiedenis van de sefardiem op het Iberisch schiereiland leert ons dat zowel in haar moorse als in haar katholieke rijken er meerdere eeuwen zijn van min of meer vreedzaam samenleven. Meestal niet gelijkwaardig, ook niet zonder conflicten, maar toch met een bloeiende sefardische cultuur. Ik sluit mijn ogen niet voor de korte maar heftige perioden van jodenvervolgingen. Maar de lange tijdvakken van ‘leven en laten leven’ kan men niet reduceren tot hun intermezzi. Dat de geschiedenis van ‘de joodse diaspora’ voortdurend terugkerende pogroms en verdrijvingen te zien zou geven, een stelling die vader en zoon delen, is mijns inziens een historische mythe. Joden maken dan nauwelijks geschiedenis, maar zijn eeuwenlang vooral slachtoffers van vervolgingen. Dat ontneemt ze hun eigen verantwoordelijkheid en reduceert hun geschiedenis tot variaties op een tragisch thema. Benzion Netanyahu was ook pleitbezorger van de Groot-Israël-visie. En in 2009 verklaart hij: De tweestaten-oplossing bestaat niet. Er zijn hier niet twee volken; er is het Joodse volk en een Arabische bevolking. Er bestaat geen Palestijns volk, en dus crëer je geen staat voor een verzonnen natie.Hij staat daarin zeker niet alleen, veertig jaar eerder stelde Golda Meir al: Er bestaat niet zoiets als het Palestijnse volk. Benzion Netanyahu stelt tegelijkertijd: de overgrote meerderheid van de Israëlische Arabieren zou ervoor kiezen ons uit te roeien als ze de mogelijkheid hadden om dat te doen. Dat gaat dus over Israelische staatsburgers! Benjamin Netanyahu gaat nog een stap verder; hij stelt zelfs de moefti van Jeruzalem, Hadj Amin al-Husseini, verantwoordelijk voor de Holocaust door de nazi’s. Ik citeer uit zijn toespraak op het Congres van Wereldzionisten oktober 2015 in Jeruzalem: “the Mufti of Jerusalem Haj Amin al-Husseini … flew to Berlin. Hitler didn’t want to exterminate the Jews at the time, he wanted to expel the Jews. And Haj Amin al-Husseini went to Hitler and said, “If you expel them, they’ll all come here.” “So what should I do with them?” he [Hitler] asked. He [The Mufti] said, “Burn them.” Dat de moefti op 28 november 1941 Hitler heeft aangezet tot de Holocaust past bij de theorie dat eerst op de Wannsee-conferentie, 20 januari 1942, zou zijn besloten tot ‘de definitieve oplossing van het joodse vraagstuk’. De notulen van het onderhoud tussen Hitler en de moefti geven Netanyahu echter ongelijk. Bovendien begint de massamoord op ‘Oostjoden’ in augustus ’41 en januari ’42 zijn er al een miljoen joden door kogels vermoord.

Nu wil ik de moefti van Jeruzalem allerminst vrijpleiten. Ik noem slechts: zijn ideologische rol in de kortstondige pro-Duitse staatgreep van 1941 in Irak, met een pogrom in Bagdad; zijn uitgesproken steun voor de vernietigingspolitiek van de nazi’s; zijn rol in het verhinderen dat 4000 joodse kinderen in 1942 vanuit Bulgarije naar het mandaatsgebied Palestina konden vertrekken; zijn hulp bij het ronselen van moslim-eenheden op de Balkan voor de Waffen-SS en zijn oproepen vanuit Berlijn via de kortegolf radio tot pogroms in het Midden-Oosten. Ik wil het hier hebben over zijn reactie op het Britse voorstel voor opdeling van Palestina uit 1937. Dat voorstel werd ontwikkeld door de Peel commissie na een lange staking in 1936 tijdens de Arabisch-Palestijnse opstand tegen het Britse gezag en tegen de joodse immigratie. Chaim Weizmann heeft voor die Commissie verklaart dat er in Europa 6 miljoen joden zijn waarvoor de wereld verdeeld is in plaatsen waar ze niet kunnen leven en plaatsen waar zij niet binnen kunnen komen. Volgens het Peel-plan zou de Joodse Staat 20% van het mandaatgebied krijgen; het merendeel van de kuststrook en de vruchtbare landbouw-gebieden in de Jizreëlvallei en Galilea. De rest zou de Palestijnse Staat worden, behalve een Britse corridor van Jaffa tot Jeruzalem. Zowel de zionistische als de Palestijnse leiders zijn bitter verdeeld over dit plan. Weizmann en Ben-Gurion zijn geneigd het ‘voorlopig’ te accepteren. De invloedrijke Nashashibi-clan rond de Palestijnse burgemeester van Jeruzalem is aanvankelijk ook bereid tot verdere onderhandelingen. Maar zij wordt geïntimideerd met aanslagen door de rivaliserende Husseini-clan rond de moefti van Jeruzalem. September 1937 wordt in Syrië het eerste panarabisch congres bijeengeroepen voor een gezamenlijke reactie op het Peel-plan. Zo’n 400 deelnemers uit Syrië, Palestina, Libanon, Transjordanië, Irak, Egypte en Saudi-Arabië, demonstreren hier hun steun aan de anti-zionistische beweging en wijzen elke opdeling van het Mandaatgebied Palestina af.

Hadj Amin al-Husseini, de afwezige ere-voorzitter (hij hield zich schuil op de Tempelberg), is hoogstwaarschijnlijk de auteur van het boekje Islam en Jodendom dat op dit congres rondgaat. Haar tekst sluit de destijds actuele conflicten in en rond Palestina voortdurend kort met de conflicten tussen Mohammed en de joden van Medina uit de zevende eeuw. Het voorwoord stelt dat deze verklaring bedoeld is om moslims en arabieren helderheid te verschaffen over de joden. Dat is juist in deze dagen van belang nu de joden een staat in Palestina willen creëren en met hulp van de Britten daar de moslims en arabieren willen verdrijven. Hier is niet langer sprake van zionisten in Palestina, maar van een wereld omspannend jodendom met collectieve karaktereigenschappen. Hun vijandschap tegenover de Islam is in de joodse ziel geworteld sinds de komst van Mohammed. Zelfs als het conflict in Palestina is opgelost … zal zich aan hun vijandschap tegen de Islam en de arabieren niets veranderen. God zal ervoor zorgen dat de joden vernederd worden en hun ruggengraat gebroken. Het aanhalen van een reeks conflicten in Medina voorzien van passende Koran-citaten en gekozen overleveringen omtrent Mohammed, moet het bestendig boosaardige karakter van de joden bewijzen. Deze aanpak maakt die Koran-passages en overleveringen echter los uit hun historische contekst. Terwijl de klassieke traditie van de islam juist rekening houd met de asbaeb an-noezoel, d.w.z. met de ‘poorten van nederdaling’ van de openbaringen van Godswege aan de profeet. De salafistische kortsluiting van de moefti transformeert zo een territoriaal conflict tot een complete godsdienstoorlog.

Israël is mede ontstaan door de genocide bij uitstek. De Holocaust is daar tegenwoordig permanent aanwezig; in haar wetten en ceremonieën, in haar monumenten en onderwijs. De Israëlische samenleving beschouwt zichzelf als erfgenaam van haar miljoenen slachtoffers en als aanklager van hun moordenaars. Maar dat is lang niet altijd zo geweest; men heeft aanvankelijk juist moeite om zich te identificeren met de slachtoffers. In 1950 lag er wel een wetsvoorstel, om de zes miljoen joden met terugwerkende kracht een symbolisch staatsburgerschap van Israël te verlenen. Het is er niet van gekomen, maar het voorstel past goed bij Ben-Gurions omstreden claim op herstelbetalingen door Duitsland. Afhankelijk van de omstandigheden krijgt de Holocaust keer op keer een hoofdrol in politieke discussies, vooral in de context van Israëlisch-arabische conflicten. Er is zelfs geen oorlog geweest, van 1948 tot nu, die niet ook ervaren en geframed wordt in termen van de Holocaust. Maar de verwijzingen zijn zeer selectief. Dat begint al in 1943 als Ben-Gurion, tijdens een herdenking van de de Slag om Tel Hai in 1920 tussen joodse en arabische milities, de opstand in het getto van Warschau bekendmaakt. Die heldhaftige opstand ziet hij als geïnspireerd door het optreden van de zionisten in Palestina. Zij hebben eindelijk geleerd, wat wij al lang weten: namelijk hoe te sterven. Ook een Palmach-commandant (elite-eenheid van de joodse ondergrondse in Brits Palestina) maakt de getto-strijders los van hun broeders en zusters in de diaspora en beschrijft ze als ware zonen van het strijdende zionisme: Wij vochten hier en zij vochten daar. Let wel, in Brits Palestina is inmiddels de relatieve rust weergekeerd na het wegnemen van de nazi-dreiging door de slag bij El Alamein eind 1942. Om het ‘zionistische’ heldendom van getto-opstandelingen te kunnen verheerlijken moet men het makke schapengedrag van de joodse massa’s en hun Jodenraden scherp afwijzen. In dit proces van ‘zionisering’ van de opstandelingen is er ook geen plaats voor dissidenten zoals Marek Edelman, een van de leiders van de getto-opstand in Warschau. Edelmann weigert immers de stichting van de Staat Israël te beschouwen als een posthume betekenisverlening aan de Holocaust. Voor Edelman kan de Holocaust nooit zin krijgen.

De Israëlisch-Arabische oorlog van 1948 begint als een burgeroorlog tussen Palestijns-arabische en joodse inwoners van het Brits mandaatgebied nadat de Verenigde Naties in november 1947 heeft besloten Palestina te verdelen in twee staten plus een internationaal Jeruzalem. Kort voordat de Britten zich terugtrekken roepen zionistische leiders Israëls onafhankelijkheid uit; daarop begint een conventionele oorlog tussen de nieuwe staat en de omringende arabische landen. In deze strijd worden ongeveer 500 dorpen verwoest, vallen er tienduizenden doden en moeten 730.000 Palestijnse arabieren vluchten; zo’n 2/3 gaat naar de Jordaanse Westoever en de Egyptische Gazastrook. Israëliërs spreken hier van De Onafhankelijkheidsoorlog, Palestijnen daarentegen van de Nakba, de Ramp. Dit alles is genoegzaam bekend. Nauwelijks gekend is echter dat in de jaren na Israëls onafhankelijk-heid eenzelfde aantal joden uit arabische landen wordt verdreven, door een reeks rellen, bomaanslagen en pogroms. In Caïro zijn er in 1945 al anti-semitische onlusten en december 1947 zijn in Aleppo ten minste 75 joden vermoord. Maar na het uitroepen van de staat Israël en de berichten over bloedige zuiveringen en de verdrijving van zoveel Palestijnen stoken anti-zionistische groepen sluimerende anti-joodse sentimenten flink op. Na het uitroepen van de Staat Israël worden in juni 1948 in Tripoli circa 280 joodse huizen verwoest en 13 joden vermoord. Dezelfde maand zijn in Oujda en Jerada, destijds in Frans-Marokko, 42 joden vermoord. Irak heeft in 1950 nog 120.000 joden, waarvan de meerderheid in Bagdad woont. Een reeks bombardementen op joodse firma’s en instelingen, die deels aan zionistische provocateurs worden toegeschreven, bespoedigt de stroom migranten naar Israël enorm. Tussen 1948 en begin jaren zeventig vluchten of emigreren zo’n 850.000 joden uit de arabisch-islamitische landen, meestal zonder hun bezittingen, daarvan gaan er bijna 650.000 naar Israël. Bij het uitbreken van de Jom Kipoeroorlog in 1973 bestaan in die landen nauwelijks nog joodse gemeenschappen. Palestijnen stellen vaak de vraag waarom juist zij de prijs moeten betalen voor het Europese antisemitisme dat culmineert in de Holocaust. Zij vergeten dan dat zij ook de prijs betalen voor het onvermogen van het islamitische Midden-Oosten om op voet van gelijkheid om te gaan met niet-moslims.

In 1954 begint de bouw van Yad Vashem op de Westkant van de Herzlberg in West-Jeruzalem, maar het duurt tot 1959 voordat de Knesset bij de wet op Jom HaSjoa niet alleen de herdenking van de ‘helden’ maar ook die van de ‘martelaren’ opneemt. Het wetsvoorstel is bedoeld om de gedachtenis aan elke gedode jood in te zamelen voor dit officiële herinneringscentrum. Ik citeer uit de toelichting: Voor toekomstige generaties zal dit grootboek onze vermoorde broeders uit Treblinka, Sobibor, Auschwitz, Belzec, Ponar, Babi Yar en elders tot leven wekken. … Het zal tot leven wekken, oude mannnen en vrouwen, vaders en moeders met baby’s in hun armen – de miljoenen die in levende fakkels zijn veranderd – zij zullen daar staan en tot het einde der tijden om wraak roepen. De codificatie van de Holocaust door Yad Vashem wordt dé pijler van Israëls rituele herdenkingspolitiek. Deze bijkans civiele religie is behoorlijk ambivalent; zij moet namelijk tegelijk vergeten en herinneren. Aan de ene kant wordt de Holocaust beschouwd als de ultieme vrucht van een doodlopende diaspora, die men nu achter zich moet laten. Aan de andere kant staat Israël in het krijt bij de Holocaust, omdat die de zionistische stelling bewijst dat zonder hun eigen staat joden niet bij machte zijn zich te verdedigen. Bovendien staat de institutionalisering van de Holocaust-educatie, hoe onmisbaar ook, regelmatig op gespannen voet met de ervaringen van Holocaust-overlevers; dat waren er in Israël zo’n kwart miljoen. Vaak dragen die een ondefinieerbaar schuldbesef met zich mee. Niet zozeer omdat zij zich afvragen of ze wel voldoende hebben gedaan om hun naasten te redden, of hen bij te staan in hun laatste uren. Hun ‘overtreding’ is eerder dat zij overleefden op een plaats en in een tijd waar zij dood hadden moeten zijn. In zekere zin bestaat de overlever altijd ook namens de anderen die geen geluk hadden. Lang niet iedere overlever is in staat de missie op zich te nemen om te getuigen van het onvoorstelbare kwaad. Het menselijk onvermogen om Holocaust-ervaringen überhaupt te verwoorden past echter slecht in de herdenkingspolitiek.

Mede omdat het Internationale militaire tribunaal in Neurenberg zich beperkt tot berechting van nazi-kopstukken en de Amerikaanse Vervolgprocessen van 1946 – ’49 slechts 185 verdachten van misdaden tegen de menselijkheid aanklagen, neemt de Knesset in 1950 plechtig ‘de wet ter bestraffing van Nazi’s en hun collaborateurs’ aan. Tot 1960 worden met deze wet joodse verdachten van collaboratie door Officieren van Justitie aangepakt. Maar de vonnissen van de rechtbanken wijken behoorlijk af van de eisen van de aanklagers namens de Staat. De Holocaust-rechtzaken zijn ook ongekend. Hoe moet men oordelen over leden van Sonderkommando’s, die lijken uit gaskamers moesten slepen en verbranden? Primo Levi stelt: Ik geloof dat niemand gemachtigd is over hen recht te spreken; niet door degenen die zelf het Lager hebben meegemaakt en nog minder door mensen die dit niet hebben meegemaakt. Die opvatting wordt gedeeld door de Israëlische rechters. Maar hoe zit het met een kampkapo die arbeidsongeschikten meldt, die dan naar de gaskamer moeten, en werkjoden aftuigt ook als er geen Duitsers bij zijn? De rechtbank veroordeelt hem niet voor oorlogsmisdaden, omdat zowel de aangeklaagde als de getuigen leden zijn van hetzelfde vervolgde volk. En zijn veroordeling voor misdaden tegen de menselijkheid wordt door het Hooggerechtshof omgezet in twee jaar gevangenis. Knesset-lid, jurist en oud-Dachau gevangene Jozef Lamm stelt hier: Vaak had men geen andere keuze dan een onhandelbaar persoon disciplinair te straffen om doodsgevaar voor de hele groep te voorkomen. Een lid van de jodenraad in een Pools shtetl wordt veroordeeld, onder meer omdat hij tientallen joodse weeskinderen aan de Gestapo heeft overgeleverd. Maar bij het Hooggerechtshof krijgt hij het voordeel van de twijfel en wordt vrijgesproken. Want wie is in staat zijn morele maatstaven hoog te houden als het eigen leven rechtstreeks bedreigd wordt door de nazis?

Het opzienbarende Eichmann-proces in Jeruzalem, op basis van diezelfde wet uit 1950, wordt een spectaculair keerpunt in de herinneringspolitiek van de Holocaust en niet alleen in Israël. Het zet aan tot hernieuwde rouw na een decennium van publieke verdringing en stilte. Herdenkings-bijeenkomsten waren zelfs in Israël zeldzaam; schoolboeken Joodse geschiedenis besteden aanvankelijk meer pagina’s aan de Napoleontische oorlogen dan aan de Holocaust en dan nog vooral rond helden van opstanden. Ben-Gurion claimt dat Israël evenveel recht heeft als andere naties om oorlogsmidadigers te berechten; bovendien is haar rechtspraak onafhankelijk van de regering. Hij voegt hieraan toe: Er is geen straf groot genoeg voor Eichmanns daden maar wij willen deze rechtszaak om onze jeugd op te voeden. Zo zet hij de toon dat de Holocaust met zijn miljoenen slachtoffers niet op zichzelf herdacht moet worden, maar als een verschrikkelijke les voor Israëls jeugd én voor de hele  wereld. Want Joden zijn geen schapen om te slachten, maar een volk dat terug kan slaan – zoals zij dat deden in hun onafhankelijkheidsoorlog. Daarnaast benadrukt Ben-Gurion bepaald feiten bij de arabische buurstaten. Over Egypte, waar diverse nazi’s zich schuil houden, zegt hij: Als ik luister naar de speeches van de Egyptische president over het wereldjodendom dat Amerika en het Westen controleert, dan lijkt het of Hitler aan het spreken is. Mosje Dayan, destijds minister van landbouw, voegt nog een dimensie toe: Wat langzaam duidelijk wordt in het Eichmann-proces is de actieve passiviteit van de wereld ten opzichte van de moord van de zes miljoen. Er kan geen twijfel over bestaan dat alleen dit land en alleen dit volk de joden kan beschermen tegen een tweede Holocaust. Daarom is elke centimeter van Israëls bodem alleen voor joden bedoeld. En Knesset-lid Yisrael Galili, veiligheidsadviseur van de Israëlische regering, verklaart: Vrede is niet van ons afhankelijk, maar het is aan ons om te zorgen dat Auschwitz zich niet zal herhalen.

Deze breed gedeelde opvatting heeft grote gevolgen voor de zesdaagse oorlog van 1967. Die succesvolle ‘pre-emptive strike’ van Israël speelt zich af tegen de achtergrond van een pan-arabische dreiging. President Nasser van Egypte spreekt van een totale oorlog, defensie-minister Hafez al-Assad van Syrië van een uitroeiingsstrijd, president Abdur Rahman Aref van Irak wil Israël van de kaart vegen, koning Hussein van Jordanië verklaart dat het uur van de wraak is gekomen en PLO leider Ahmad Shuqairi stelt: De Joden zullen uit Palestina moeten vertrekken … Maar ik denk dat geen van hen het zal overleven. De redding van Israël van deze dreiging én de ‘bevrijding’ van het oude hart van Jeruzalem met de klaagmuur in zes dagen wordt beleefd als een ware verlossing. In de Verenigde Naties verklaard Abba Eban: Er zouden geen joodse vluchtelingen zijn geweest als Israël de oorlog had verloren. Er zouden twee miljoen lijken opgeteld zijn bij de zes miljoen Holocaust slachtoffers. Na de Jom-Kippoer oorlog van 1973 werpen de ultra-nationalistische en orthodox-religieuze zionisten van Gush Emunim, zich op als de voorhoede van de joodse nederzettingen in de Sinaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golan-hoogte. In 1981 formuleert zij tijdens de verkiezingstrijd haar verzet tegen terugtrekking uit de veroverde gebieden met verwijzingen naar de Exodus en de Holocaust: Drie miljoen Joden …. zijn nu opgeroepen om te bepalen of de 4000 jaar oude droom begraven wordt, of we onszelf beroven van onze toekomst, …  simpelweg door een papiertje in de stembus te gooien. Zoals toen zij in de Sinaï hun sieraden in het vuur wierpen en er een gouden kalf uitkwam, zoals de Joden van Warschau, Berlijn en Amsterdam in 1940 niet mochten stemmen of ze wel in de treinen zouden stappen voor hun ‘hervestiging in het Oosten’. Niet alleen in de retoriek van beide kampen spelen directe en indirecte verwijzingen naar de Holocaust een steeds grotere rol. En een jaar later wordt zelfs de Libanon-oorlog, met zijn bloedbaden in Sabra en Shatila, door premier Begin gelegitimeerd omdat die nodig was om Arafat, de nieuwe Hitler, in zijn bunker in Beirut te raken en de PLO te vernietigen om een nieuw Treblinka in Israël te voorkomen. Begin zei letterlijk: Geloof me, het alternatief is Treblinka. Amos Oz reageert: Hitler is dood, meneer de premierEr bestaat geen en kan ook geen balsem bestaan voor de open wond in onze zielen. Tienduizenden dode Arabieren zullen deze wond niet helen. Het voortdurend te pas en te onpas legitimeren van gevechten met de Holocaust smoort bij voorbaat elke stap op weg naar vrede; met zo’n vijand zijn hoogstens tijdelijke wapenstilstanden mogelijk. Bovendien leidt dit tot een flinke inflatie van de term Holocaust.

Ik ga nu kort in op de achtergrond van de moord op Yitzhak Rabin in 1995 tijdens een massale vredesdemonstratie. Bij de opruiing tegen Rabin en diens regering in de jaren tussen de ondertekening van de Oslo-akkoorden en de moord op deze premier wordt hij voorgesteld als een verrader en als collaborateur van de vijand van zijn volk. Deze hetze blijft niet beperkt tot teksten; er verschijnen posters met afbeeldingen van Rabin als Hitler in een SS-uniform met het opschrift ‘Rabin moordenaar’. Grote demonstraties tegen Rabin, vol spandoeken met ‘Dood aan de arabieren’ en ‘Dood aan Rabin’, roepen op tot liquidatie van het vredesproces. Benjamin Netanyahu en Ariël Sharon spelen een actieve rol bij deze demonstraties. De vurige Israëlische zionist en reservist, de 25 jarige Yigal Amir, neemt dit alles bloedserieus en wil zijn vaderland redden van een tweede Holocaust, zelfs als hij daarvoor zijn leven moet offeren. Is hij tijdens zijn jeugd thuis, op school, op de universiteit, door het kolonistenblad, door zijn rabbijnen en door zijn politieke leiders niet bij herhaling verteld dat een terugtrekken uit de veroverde gebieden gelijk staat aan die vernietiging van de joden in Europa? Op 4 november 1995 spreekt oud-generaal en tweevoudig premier van Israël Yitzhak Rabin, met naast hem zijn vrouw Lea, een zee van enthousiaste mensen toe: Ik was 27 jaar militair. Ik koos oorlog zolang er geen kans op vrede was. Maar vandaag geloof ik dat er een kans op vrede is, een goede kans. Daarna slaat hij spontaan zijn arm om Shimon Peres en zingt met het publiek Sjier ha Sjaloom, het lied van de vrede. Als Rabin het podium afgaat en handenschuddend naar zijn auto loopt haalt Yigal Amir de trekker van zijn 9-mm Beretta 3x over. Ik woonde dat jaar in Damascus; de avond van 4 november kreeg ik bezoek van mijn goede vriend Shoekri die ik een half jaar eerder had leren kennen. Hij was luitenant-kolonel van de Syrische luchtmacht, als soenniet met een sjiïtische getrouwd en een perfecte historische gids voor Damascus. Vlak voor mijn vertrek uit Syrië heeft hij mij, in vertrouwen, ook een boekje open gedaan over de dagelijkse terreur onder Hafez al-Assad. Ik luisterde destijds elke avond naar de BBC-World Service; het enige rechtstreekse westerse nieuws dat ik daar kon ontvangen. Als ik het bericht hoor dat Rabin is neergeschoten meld ik dat meteen aan Shoekri. Die reageert: Dat kan niet. Zet de TV aan. En jawel, na tien minuten wordt het Syrische programma onderbroken voor het bericht dat Rabin in Jeruzalem is vermoord. Shoekri barst daarop in huilen uit: Nu moeten mijn kinderen nog oorlog voeren met Israël. Hij begreep goed dat de kans op vrede voor weer een generatie verkeken was. Een nieuwe golf terreuraanslagen, onder andere door Hamas, verhardt de Israëlische publieke opinie en leidt tot het verbreken van de onderhandelingen met de Palestijnen. Bij de verkiezingen van 1996 kiest de meerderheid voor de hardliner Netanyahu, onder wie het perspectief voor vrede verder wegkwijnt. Het lijkt erop dat de extremen van beide kanten elkaar voortdurend versterken.

We stappen nu over naar Hamas en haar stellingnames over Israël en de Holocaust. Dat Hamas begin 2006 in Gaza aan de macht komt is niet alleen te wijten aan de frustraties over het falende vredesproces en aan de toenemende corrupte binnen de Palestijnse Autoriteit, het komt ook voort uit de verdeel- en heerspolitiek van Israël. Hamas is geworteld in de belangrijkste radicaal-islamitische beweging van de twintigste eeuw, de moslimbroeder-schap. Die speelt aanvankelijk in Egypte een prominente rol, maar krijgt later ook grote invloed in het hele Midden-Oosten. Voor de Tweede Wereldoorlog verzet zij zich tegen de ‘westerse secularisering’ en ‘koloniale modernisering’. Hun leider Hassan al-Banna definieert 1938 de islam als ‘boek en zwaard’; als eenheid van godsdienst en staat zoals die bestond ten tijde van de profeet Mohammed. Decennia later komen de Egyptische moslimbroeders in gematigder vaarwater terecht. Hun nieuwe leider al-Hoedabi zweert 1969 in zijn boek Predikers, geen Rechters de geweldadige weg af. Nu neemt hun beweging een grote vlucht; niet alleen onder studenten. Zij veroveren de meerderheid in de vakbonden van artsen, tandartsen en apothekers, van juristen, universitaire docenten en ingenieurs. Hun organisaties worden beter gefinancierd en geleid dan veel overheidsinstanties; dat blijkt bijvoorbeeld tijdens de hulpacties na de grote aardbeving bij Caïro van oktober 1992. Waar een militair regime politieke partijen buiten spel zet neemt vaak een sociaal-religieuze beweging de handschoen op. Dat gold voor het Poolse Solidarnosc in de jaren tachtig en dat speelt nog steeds in het Midden-Oosten. De hoofdstroom van de moslimbroeders mag dan geweld afgezworen hebben, uit de moord op Sadat in 1981, na zijn vredesverdrag met Israël (Camp David 1978), blijkt dat een radicale minderheid vindt dat ook de overheid zich dient te houden aan de sharia(althans hun interpretatie daarvan). Verwijdering van politieke leiders ‘die God niet vrezen’ vormt dus een dure plicht. Maar hieraan wordt verzaakt; vandaar dat de moordenaars van Sadat zich verdedigen met de brochure De verzaakte plicht. Decennia later vergoeilijkt een extreme maar populaire leider van de moslimbroeders, Sheich Yusuf al-Qaradawi, de Palestijnse zelfmoordaanslagen tegen Israëli’s. Begin 2009 stelt hij in zijn Al-Jazeera TV-programma ‘Sharia en Leven’ zelfs: Door heel de geschiedenis heeft God aan de joden mensen doen toekomen die hen straffen voor hun verdorvenheid. De laatste straf werd uitgevoerd door Hitler … Hij slaagde erin hen op hun plaats te zetten. … Als God het wil, zal dat de volgende keer gebeuren door de handen van de gelovigen (de moslims dus).

De oprichting van Hamas in 1988, tijdens de eerste Intifada, zet het politieke en sociale werk van de Palestijnse moslimbroeders voort, zij het nationalistischer. Haar handvest bepleit een djihaad voor de bevrijding van elke centimeter van Palestina. Artikel 20 verklaart over Israël, dat overigens niet met name wordt genoemd: Onze vijand verlaat zich op collectieve bestraffing, heeft mensen ontdaan van hun vaderlanden en hun bezittingen en heeft hen vervolgd waar zij in ballingschap zijn en waar zij samenkomen. … Het nazisme van de joden treft vrouwen en kinderen. Het angst aanjagen is voor iedereen. En in artikel 32 staat: Het zionistische plan heeft geen grenzen. Na Palestina wensen zij uitbreiding van de Nijl tot de Eufraat. … Hun plan staat in ‘De Protocollen van de Wijzen van Zion’. Vanaf de jaren ‘90 verdeelt Hamas zijn activiteiten over drie afdelingen – een sociale, een politieke en een militaire – die grotendeels los van elkaar opereren. Ten opzichte van de destijds sterkere Palestijnse Autoriteit blijft Hamas laveren tussen haar oppositie tegen het vredesproces en het verhinderen van haar eigen marginalisatie. Tijdens de Al-Aqsa intifada van 2000 tot 2005 stort Hamas zich in de gewelddadige strijd met Israël, dat hierop reageert met liquidaties. Toch acht Hamas de bevrijding van heel Palestina steeds minder realistisch. Het staat nu open voor een wapenstilstand op voorwaarde dat Israël zich volledig uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever terugtrekt en de Palestijnse gevangenen vrijlaat. Enkele jaren later, nadat het in de Oslo-akkoorden tussen de PLO en Israël beloofde vredesproces allang een dode letter bleek, verzilvert Hamas haar populariteit en wint in 2006 de Palestijnse parlementsverkiezingen, de laatste die gehouden zijn. De nieuwe regering onder premier Ismail Haniyah wordt echter internationaal geboycot en de westerse landen blijven Machmoud Abbas steunen. De interne machtsstrijd draait erop uit dat de Palestijnse Autoriteit delen van de Westelijke Jordaanoever bestuurt en Hamas de Gazastrook.

Israël sluit sinds 2007 de Gazastrook af, wat resulteert in grote werkloosheid en honger, die deels wordt ondervangen door het vele smokkelen via een tunnelnetwerk. Het optreden van Hamas in Gaza wordt mede door dit isolement steeds autoritairder. Enkele Jihadi-salafistische groepen die met Hamas hebben samengewerkt, kritiseren haar bereidheid om de strijd met Israël tijdelijk te staken en willen dat in Gaza de sharia wordt toegepast. Hamas weigert echter een islamitische staat ‘op te leggen’. Nu begint voor Hamas een periode van voortdurend laveren tussen kalmte en geweld. Op haar raketbeschietingen en ontvoeringen reageert Israël met luchtaanvallen met veel doden tot gevolg en met onderhandelingen, denk aan Gilad Shalit, die resulteren in de vrijlating van veel Palestijnse gevangenen. Gezien haar bestuurlijke verantwoordelijkheid moet Hamas onderscheid gaan maken tussen het recht op heel Palestina en hetgeen ze realistisch gezien kunnen bereiken. Dat betekent dat Hamas moet overwegen de Staat Israël de facto te accepteren, maar niet de jure te erkennen. Dit resulteert 2017 in een opmerkelijk document over haar nieuwe politieke visie; het handvest van 1988 wordt echter niet ingetrokken. Het nieuwe document onderscheidt nadrukkelijk tussen zionisten en joden; artikel 16 luidt: Hamas bevestigt dat het conflict met het zionistisch project geen conflict is met de joden vanwege hun religie. Hamas verzet zich wel tegen zionistische leiders die het jodendom misbruiken om hun bezetting te legitimeren. Artikel 14: Het zionistisch project is een racistisch, bezettend en expansief project dat gebaseerd is op de beroving van de rechten van anderen en vijandig is naar het Palestijnse volk. En in artikel 20 staat tenslotte: Hamas weigert elk alternatief voor de volledige bevrijding van Palestina, van haar rivier tot haar zee. Maar meteen daaronder staat haar bereidheid Israël impliciet te accepteren: Hamas beschouwt de stichting van een onafhankelijke Palestijnse staat met volledige soevereiniteit, [en met] Jeruzalem als haar hoofdstad, op de grenzen van 4 juni 1967, met de terugkeer van de vluchtelingen en de verdrevenen naar hun huizen waar zij uitgezet zijn echter als een nationale consensus-formule. Kortom: ook Hamas is nu pragmatisch bereid om de grenzen van 1967 te accepteren en over de kwestie van de terugkeer van de vluchtelingen valt te praten via de Palestijnse Autoriteit.

Op 7 oktober 2023 pleegt Hamas, met hulp van de Palestijnse Islamitische Jihad en de Al-Aqsa Martelarenbrigades, een massamoord in Israël. Onder dekking van duizenden raketten worden 809 Israëlische burgers en 314 soldaten, plus 68 buitenlanders vermoord. Dit is het grootste verlies aan joodse levens in één aanslag sinds de Holocaust. Daarnaast ontvoeren de terroristen tenminste 252 mensen die ze als gijzelaars meenemen naar de Gaza-strook. Een deel van de Palestijnen die Israël binnen vallen maakt zich bovendien schuldig aan martelingen en verkrachtingen. De omvang van dit sexuele geweld in Israëlische berichten is internationaal nogal omstreden terwijl Hamas die ‘excessen’ aan andere milities toeschrijft. De context van die massamoord door Hamas ligt zowel binnen als buiten Gaza. In 2017 wordt namelijk niet alleen een meer pragmatische politieke visie opgesteld, maar ook Yahya Sinwar verkozen tot leider van Hamas in de Gazastrook. Deze havik, die waanideeën lijkt te koesteren over een verlossende eindstrijd met Israël, distancieert Gaza van het politieke bureau van Hamas daarbuiten. Sinwar moet wel een daad stellen omdat 3/4 van de Gazaanse bevolking onvoldoende te eten heeft en 2/3 niet-veel of helemaal geen vertrouwen in Hamas meer stelt. Tegelijkertijd gelooft een kleine meerderheid van de Palestijnen überhaupt dat de gewapende strijd de beste manier is om Israëls bezetting te beëindigen. Deze gegevens komen uit onafhankelijke opinieonderzoeken. Extern speelt op de eerste plaats het buitenspel zetten van de Egyptische moslimbroeders, die 2012 de verkiezingen hadden gewonnen, door een militaire staatsgreep in 2013. Dat leidt onder meer tot het afsluiten van tunnels bij Rafah. Daarop versterkt Hamas haar relaties met Iran, Qatar en Turkije. Vanaf de stichting van Israël gold voor arabische landen impliciet de conventie dat men met haar geen vrede kan sluiten tot er een Palestijns-Israëlische oplossing is gevonden. Alleen Egypte en Jordanië hebben daarmee gebroken. De isolatie van de Palestijnen gaat echter met grote stappen verder als de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Soedan in 2020 toch vrede sluiten met Israël; via de door Trump geïnitieerde Abraham-akkoorden. En in september 2023 is een historisch akkoord tussen Israël en Saoedi-Arabië dichtbij. In deze context besluit Hamas in Gaza een ongekende gewelddaad te stellen die ondubbelzinnig aantoont dat men met haar als organisatie en met de Palestijnen als volk nog steeds rekening dient te houden.

In hoeverre Hamas serieus heeft gedacht dat met die aanslag gevolgd door opstanden op de Westelijke Jordanoever en aanvallen van Hezbollah en Iran een ’totale oorlog’ tegen Israël ontketend zou worden blijft omstreden. Hamas heeft zeker wel voor ogen gehad dat ze de militaire confrontatie met Israël, die zij met deze aanslag provoceert, lang genoeg vol kan houden om de internationale publieke opinie voor de Palestijnse zaak te winnen. Deze strategie is succesvol gebleken op de eerste plaats in de arabische en islamitische landen. Bovendien wordt Israël in het globale zuiden en in het Westen niet alleen bij een nieuwe generatie steeds meer als paria-staat gezien. Dat de bevolking van de Gazastrook daarvoor een hoge prijs betaalt is ingecalculeerd. Zo legitimeert Hamasleider Khaled Mashal op 19 oktober ’23 hun strategie,  die ook het gebruik van menselijke schilden omvat: Geen natie wordt bevrijd zonder offers. Israël zal ons doden of we ons verzetten of niet. Verder stelt hij vanuit Qatar: In alle oorlogen zijn er burgerslachtoffers. Wij zijn daarvoor niet verantwoor-delijk. Later die maand antwoordt Mousa Abu Marzouk, oud-voorzitter van het politieke bureau van Hamas, op de vraag van een journalist: Aangezien jullie 500 kilometer tunnels hebben gebouwd, waarom hebben jullie geen schuilplaatsen gebouwd waar burgers terecht kunnen tijdens bombardementen?  Abu Marzoek antwoordt dat die tunnels zijn bedoeld om ons te beschermen voor Israëlische luchtaanvallen en om aanvallen op Israëlische doelen te vergemakkelijken. ‘Ons’ betekent hier Hamas, geen Gazaanse burgers. Tegelijkertijd roept de oud-premier van de autonome Gazastrook Ismail Haniyeh in een TV-toespraak alle vrije mensen van de wereld op druk uit te oefenen om het bombarderen van Gaza te stoppen. Hij typeert Israëls optreden daarbij als een nieuwe Holocaust. Verder stelt hij: Het bloed van vrouwen, kinderen en ouderen. … Wij zijn degenen die dit bloed nodig hebben, opdat het in ons een revolutionaire geest doet ontwaken. Haniyeh wordt in juli 2024 in Teheran door Israël geliquideerd. Op dat moment was Haniyeh al maanden indirect met Israël in onderhandeling over een staakt het vuren in de Gaza-oorlog en over de vrijlating van de gijzelaars. Concluderend; als er in Gaza sprake is van oorlogsmisdaden dan is Hamas daar duidelijk medeplichtig aan. Maar dat ontslaat Israël geenszins van haar eigen verantwoordelijkheid.

Daarom stel ik tot slot de kwestie van de genocide aan de orde. Premier Netanyahu noemt 7 oktober de ergste pogrom sinds de Holocaust. Oud-burgemeester van Jeruzalem en minister van economie Nir Barkat doet daar een flinke schep bovenop: Wat Hamas aan het doen is is erger dan wat de nazi’s deden. Centraal in zijn argumentatie staat dat Hamas zich over de brute massamoord op 1200 mensen in Israël openlijk verlustigt; terwijl dat volgens hem niet gold voor de nazi’s. Nazi-moordenaars zouden innerlijk nog moreel verscheurd zijn en zich zelfs schamen voor hun daden. Deze uitspraak is echter historisch onhoudbaar. De nazi’s hadden geen behoefte aan publiciteit rond het vermoorden van Joden, ook omdat het toekomstige slachtoffers zou waarschuwen. Na de oorlog probeerden zij hun misdaden toe te dekken om hun straf te ontlopen. De uitzonderlijke daders die schuld belijden bevestigen de regel. Bovendien maakte de Holocaust deel uit van een genocidaal project waarvoor alle sectoren van de moderne natie-staat werden gemobiliseerd. De bevolking wist wel dat de joden uit de samenleving werden verwijderd, maar wilde meestal niet weten wat er verder met hen gebeurde. Hamas is daarentegen primair een terreurgroep geworden die met deze publieke massamoord de Palestijnse kwestie weer op de agenda wilde zetten. Barkat staat echter niet alleen met die gevaarlijke uitspraak. De implicatie dat Hamas bestaat uit barbaren, beesten en onmensen leidt ertoe dat Israël de verplichting om zich bij haar militair optreden in Gaza te houden aan het oorlogsrecht en aan de mensenrechten niet serieus hoeft te nemen. Dat blijkt ook uit de verwijzing van Netanyahu naar Devariem/Deuteronomium 25 in een televisieboodschap: Vergeet niet wat Amalek je heeft aangedaan, zegt onze heilige schrift. En wij vergeten het niet. Deze beeldspraak bevat een niets ontziende boodschap, want God geeft daar het bevel het hele volk van Amalek uit te roeien: Zorg … ervoor dat niets op aarde nog aan het volk van Amalek herinnert. Daarin past dat 160 journalisten en media-mensen in de Gazastrook gedood zijn en buitenlandse journalisten geweerd worden. Het Israëlische leger dult blijkbaar geen pottenkijkers.

De afgelopen 15 maanden heeft Israël vrijwel de hele top van Hamas vermoord en haar militaire capaciteit bijna vernietigd. Inmiddels zijn ook grote delen van de Gazastrook compleet verwoest en 46.000 Palestijnen gedood en 110.000 gewond, waaronder tienduizenden kinderen. Het Israëlische leger reageert bij herhaling volstrekt buiten-proportioneel. Slechts één voorbeeld: Van de ruim 200.000 inwoners die Noord-Gaza had zijn de meesten verdreven naar tentensloppen in het zuiden. Zo’n 10.000 mensen houden het er nog vol. Als 29 oktober vier soldaten in Beit Lahiya worden gedood, bombardeert het israëlische leger een flatgebouw van 5 verdiepingen omdat daar een uitkijkpost is gesignaleerd. Bijna 100 mensen komen hierbij om, waaronder minstens 20 kinderen. En de deelname van zo’n 10 UNRWA medewerkers aan de moordpartij van Hamas wordt aangegrepen om convooien van hulporganisaties met voedsel en medicijnen regelmatig te dwarsbomen; die collectieve straf treft met name het noorden. Dat leidt er onder meer toe dat ledematen van gewonde kinderen geamputeerd moeten worden zonder verdoving. Ook het stoppen van de toevoer van schoon drinkwater wordt gebruikt als wapen. Dat zijn duidelijk oorlogsmisdaden. Israëls minister van financiën Bezalel Smotrich vindt dit optreden echter nodig omdat Palestijnen nazi’s zijn. In reactie op een Fatah-woordvoerder, die stelt dat de aanslag van 7 oktober niet plaatsvond in een vacuüm maar begrepen moet worden tegen de achtergrond van de voortdurende bezetting, twittert Smotrich: 7 Oktober is een herinnering voor degenen die nog niet nuchter zijn en denken dat de nazi’s in Judea en Samaria anders zijn dan de nazi’s in Gaza. Een jaar later bepleit hij een bezetting van de Gazastrook met minstens een halvering van de bevolking binnen twee jaar. De veiligheid van Israël kan volgens hem alleen gerealiseerd worden als het leger ook zorg draagt voor vrijwillige emigratie. En Smotrich voegt hieraan toe: hetzelfde geld voor Zuid-Libanon en voor Judea en Samaria. Die formulering is een eufemisme voor ethnische zuiveringen.

De hamvraag is nu wat doet Israël met haar vergrote militaire overwicht nu Hamas is onthoofd, Hezbollah gekortwiekt en Iran zijn wonden likt? Gaat het land verder op weg naar een genocide of gebruikt zij haar militaire kracht om een veilige ruimte te creëren voor gesprekken over vergaande concessies over en weer? Enkele jaren geleden stelde opperrechter Aharon Barak dat een bedreigd land zoals Israël bij zijn strijd om te overleven steeds het gevaar loopt af te glijden. Dat moet Israël zich realiseren en daarom als een vrije democratie zichzelf strenge maatstaven opleggen. Alleen dan komt men uit de spiraal van elkaar bestrijdende én versterkende extremistische groepen aan Palestijnse én Israëlische kant. Wij kunnen slechts indirect eraan bijdragen dat een nieuwe generatie van naar vrede strevende politici weer kansen krijgt. Om die kansen te kunnen zien is het nodig dat de verblindende obsessie met de Holocaust over en weer wordt aangepakt. De Holocaust slaat op de zes miljoen joden en de miljoenen anderen die door de nazi’s en hun collaborateurs vermoord zijn, omdat het Untermenschen zouden zijn. Een betere toekomst voor Israëliers en Palestijnen hangt dus mede ervan af of zij én wij het gedenken van de Holocaust daartoe kunnen beperken.

Bedankt voor jullie aandacht

Geschiedenis Joden